99
in de le alinea van 91, luidende: „soldaten, die de oefemogen der
„2e klasse niet eenmaal doorloopen hebben, ziju ongeschikt om te velde
„te trekken.
Het aanhalen van 175 als argument voor de opvatting des
schrijvers is mij niet duidelijk; deze paragraaf zegt met betrek
king tot de onderwerpelijke zaak niets anders, dan dat door den
compagniescommandant aan schutters 2e klasse, die, bij overgang
tot eene volgende oefening waarvoor geen voorwaarden zijn aan
gegeven voldaan hebben aan zekere door hem, compagniescomman
dant, gestelde voorwaarden eene kleine premie kan worden toegekend.
Daaruit te willen afleiden dat alle schutters der 2° klasse op den
zelfden dag dezelfde oefening moeten houden, komt mij te gewaagd
voor, terwijl deze opvatting in strijd is met de trapsgewijze oefening
van den man.
De bepaling van 119, waarin uitdrukkelijk wordt gezegd dat
de scherpschutters denzelfden dag dezelfde oefening zullen houden,
veroordeelt door haar exclusief karakter de opvatting van den schrij
ver. Was het de bedoeling van het schietvoorschrift dezen regel ook
op de andere oefeningen toe te passen, voorzeker zou dan wel eene
bepaling in dien geest opgenomen zijn geworden.
J. A. P. Gkevers.