101 gaande officieren op middelen bedacht zijn om daarin verandering ten goede te brengen. De middelen welke hier en daar aanbevolen worden loopen nog al uiteende een zoekt het hier en de andere daarin te vinden, 't Is trouwens een moeielijk vraagstuk omdat men hierbij hot financieele gedeelte niet over 't hoofd mag zien. Uitbreiding van het leger zou een practisch middel zijn maar het kost geld. De pensioenen der kapiteins te verhoogen zou wellicht ook niet kwaad zijn om de promotie te bevorderen, doch het kost ook geld. Minder luitenants en meer adjudant-onderofficieren zou op den duur de promotie ook verbeteren, en zou tegelijk minder geld kosten; denkelijk verzetten zich hiertegen andere belangen. Examen afleggen, b. v. voor den majoorsrang, is hier en daar ook al aanbevolen, en 't zou een uitstekend middel zijn, want menigeen zou zakken, en het zou mij volstrekt niet verbazen als men dan onder de gedropenen ook enkelen aantrof van hen, die zich thans als voorstanders doen kennen. Ik voor mij geloof dat men met dergelijke aanbevelingen voorzichtig zijn moet. Het Indisch Militair Tijdschrift No. 4 van 1889 wijst ons nog een anderen weg. 't Doet dit bijna ongemerkt, met slechts een paar regels, door ons naar 't barre Noordei na?" Rusland te verwijzen. Meer duidelijk en onbewimpeld komt dat echter uit bij den onbekenden schrijver, die ons het navolgende mededeelt: „Bij het Engelsche leger verlaat ieder luitenant en kapitein met 40, ieder majoor met 48, de luitenant-kolonel met 55, de kolonel met 60, de generaal-majoor met 62 en de luitenant-generaal of generaal met 67 jaren den dienst, omdat het zoo voorgeschreven is." Als dat nu hier ook eens zoo was, zegt schrijver, wat een promotie! Er zouden dan, volgens hem slechts 47 kapiteins kunnen blijven en zelfs van de luitenants zouden er 'n GOtal onvoorwaardelijk aan den dijk gezet worden. Jeugdige luitenants, begint ge niet te watertanden De schrijver vindt echter het middel al te radikaal en hij hoopt zelfs dat de Indische regeering er niet toe over zal gaan. Nu hij behoeft zich daarover niet ongerust te maken, ik geef hem de verzekering dat de Indische regeering er niet toe over zal gaan. Schrijver had moeten bedenken, dat ons leger van geheel andere samen stelling is dan het Engelsche, en dat het Engelsche leger, hoe dapper het soms ook gestreden heeft, toch geen aanspraak kan maken op navolging. Dit bewijst reeds de door hem aangehaalde wijze van pen-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 107