Ill Semindo en Kisam; de zaken waren hier zoover in orde dat, zonder vrees voor de toekomst, de boven de gewone garnizoenen aanwezige troepen reeds teruggetrokken hadden kunnen worden. Makakan bewaarde nog steeds reeds sinds jaren eene vijan dige houding, doch hier bestond veel welvaart, zoodat De Brauw meende dat de bevolking, uit vrees voor représailles, zich aan geen invallen op ons gebied zou wagen. Tot dusver bepaalde Pan- geran Poeding zich tot het schrijven van ongepaste brieven en tot het opnemen van politieke vluchtelingen. In Eawas en de benedenlanden heerschte rust, met uitzondering van twee doesoens in Moesi Ilir, Kartadjaja en Kartajoe, gelegen aan de soengei Kr oh, welke zich min of meer met Dragam hadden ingelaten en, toen deze zich bij Bingin vestigde, de betaling van landrente weigerden. De slechte geest onder de bevolking was hier toe te schrijven aan de verschrikkelijke knevelarijen van het vroegere divisiehoofd Nat a di Radja (oudste zoon van den Rijksbestierder); de resident wilde dus"" niet dadelijk tot de wapens zijn toevlucht nomen, maar trachten de zaken langs minnelijken weg op een goeden voet te brengen. Hiertoe werd de tommonggong Astra di Radja, adsistent voor de Inlandsche zaken, onder dekking van 20 pradjoerits derwaarts gezonden, terwijl luitenant Prager met een detachement militairen tot Ga dj a Mati oprukte, om bij onverhoopte vijandelijk heden bij de hand te zijn. De landrenten werden nu aangezuiverd en de zaken geschikt. De algemeene toestand der residentie was nu zooveel verbeterd, dat De Brauw begreep niet alle te zijner beschikking staande troepen meer noodig te hebben. Na zijne terugkomst ter hoofd plaats zond hij derhalve „ruim 130 man" (van welk korps, vonden wij niet vermeld) naar Java terug. Ter bevestiging van de rust in het Palembangsche, welke door den gebleken overmatigen invoer van vuurwapens en buskruit, vooral van de zijde van Moeara Kompeh (Djambi) in gevaar zou worden gebracht, werd (bij publicatie van 31 Juli 1852, Ind. Staatsblad N°. 54) die invoer in de voor den grooten handel open gestelde havens van Palembang en Moeara Kompeh verboden 5 dit verbod bleek „gunstig te werken" en werd alzoo later verlengd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 117