116 was van den depati, pasirah dezer marga. Ofschoon die vrouw zich van hem scheidde nadat hij in Ampat Lawang was teruggekeerd, bleef haar vader tot zijne ijverige aanhangers behooren en oefende deze, ten koste zijns schoonvaders, een grooten invloed in de marga uit. Na de expeditie in Ampat Lawang verzocht de depati aan het bestuur te Tebing Tinggi, zijnen schoonzoon op te lichten en naar Palembang te zenden, doch eene daartoe aangewende poging mislukte. Dat de Anak dalem daardoor in zijne vijandschap jegens het Nederlandsch bestuur versterkt werd, behoeft geen betoogeven min, dat hij van de eerste de beste gelegenheid gebruik maakte om die vijandschap te toonen. Die gelegenheid deed zich voor, toen Dragam zich in Juni 1852 nabij B i n g i n vestigde en de omstreken in opstand trachtte te brengen. In verstandhouding met zekeren Imam van D j o e k o e n geen doesoen tot de marga Loeboe Besar behoorende deed hij een poging om oproer te verwekken door eenen inwoner der doesoen Derati (ook van dezelfde marga) naar Moeara Bliti te zenden. Die Zendeling, Bangsa genaamd, stelde zich als krankzinnig aan en zette de be volking aan tot plundering van de Palembangsche handelaren; hij werd echter spoedig door den pangeran van Moeara Kati gevat, en, op verzoek van den adsistent-resident van TebingTingg i, aan het bestuur uitgeleverd. Den 30en Augustus kwam daarop de tijding te Tebing Tinggi, dat de bevolking der genoemde doesoens, Djoekoeng en Derati, zich onder de aanvoering van den Iman van Djoekoeng verza melde om ter zake dier uitlevering op den pangeran van Moeara Kati wraak te nemen, en dat de Imam voornemens was die doesoen af te loopen. Het divisiehoofd werd nu met eenige pradjoe- rits derwaarts gezonden. Het schijnt, dat Radja Tiang Al am door zijnen schoonvader van diens handelingen onderricht was, met uitnoodiging zich aan het hoofd der vijandelijke partij te stellenalthans te zelfder tijd kwamen omtrent zijne plannen ongunstige berichten. Om volk bijeen te brengen, had Radja Tiang A1 am zich reeds eenigen tijd in Pasoemah Oeloe Lintang begeven en, aangezien hij geene Ampat Lawangers tot zijne bedoelingen kon overhalen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 122