- 130 naar Tebing Tinggi, waar zij den volgenden dag aankwamen. De Brauw vertrok den 21en naar Palembang, den pangeran van Moeara Pinang met zich voerende. Yoorzeker had hij het volle recht gehad, hem als muiteling, met de wapens in de hand gevan gen genomen, te doen neerschietenmaar hij achtte het beter, dat niet te doen, in de hoop dat des pangerans bloedverwanten zouden medewerken tot de uitlevering van Radja Tiang Alam. Hij zeide daarom den pangeran lijfsbehoud toe en gaf dezen hoop dat hij niet naar Java zoude worden verbannen, indien bedoelde bloed verwanten (o. a. twee broeders) hun best deden om Radja Tiang Alam levend of dood in handen te krijgen. Aan de bevolking van Lintang Kiri werd volle vrijheid gege ven, te Tebing Tinggi te komen handelen; de hoofden waren daarmede zeer ingenomen. Door het opvatten van den panglran van Moeara Pinang was de invloed van Radja Tiang Alam in Lintang Kiri geheel gefnuikt. In het laatst van April vernam de resident dat hij weder uit zijne schuilplaats te voorschijn gekomen was en zich ergens tusschen Lintang Kiri en Lintang Kanan ophield met een gevolg van cc. 20 personen, De eerstvolgende maanden werd de rust niet verstoord. Den Pn Juli 1853 werd een tijdelijk garnizoen te MoearaEnim gelegd, ter bescherming van den op dien datum optredenden civielen gezaghebber van Lematang Ilir (de controleur 2e kl. P. L. van Bloemen Waanders). Dat de rust in de Moes i-districten meer en meer bevestigd werd, blijkt uit het feit dat, van Februari tot Juli, niet minder dan 800 geweren, waarvan de grootste helft nieuwe van Engelsch fabrikaat, benevens eene groote hoeveelheid buskruit een en ander van de zijde van Djambi ingevoerd werden ingeleverd. De kolonel De Brauw zag er dan ook geen bezwaar in, zijne krijgsmacht weder te verminderen met eene compagnie (de 2e van het 5e bataljon), welke naar Java werd teruggevoerd. Het is niet zonder belang, hier in het kort mede te deelen hoe, omstreeks dezen tijd (Juli 1853), de toestand en de verhouding tot

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 136