131
liet Nederlandsch gezag was naar de zijde van Moeara Enim en
Batoe Radja Ogan, m. a. w. ten Oosten van Lahat, waarheen
De Brauw eene reis maakte. Het verhaal zijner bevinding kan
tevens eenigermate tot afwisseling strekken van de vele mededeelingen
van zuiver- militairen aard, welke wij achtervolgens te vermelden hebben.
De wegen in het district Enim waren vrij goed aangelegd en 24
voet breedde bruggen van hout en goed onderhouden. Vroeger
hadden hier uit Moelak Oeloe en Moelak Ilir (Lematang
Oeloe) veelvuldige rooftochten plaats, doch sedert een paar jaren,
alzoo sedert het krachtiger optreden van het Nederlandsch bestuur,
hadden deze zich niet meer herhaald. De bevolking zag er tevreden
uit en ging goed gekleed.
Op elke pleisterplaats ondervond de resident eene feestelijke ont
vangst van de hoofden, de maagden en de jongelingen, die rijk met
goud en zilver versierd wareiï. Men danste hier naar eene soort van
gamelang, blijkbaar van Javaanschen oorsprong. Als blijk van eerbied
en hulde werd den resident bij zijne komst een karbouw aangeboden,
die, dadelijk geslacht, door de hoofden, doesoenbewoners en koelies
genuttigd werd.
De doesoens waren in den laatsten tijd aanmerkelijk uitgebreid.
Vele bewoners, die zich, in strijd met de adat, in afgelegen hutten
hadden opgehouden, waren nu rustige doesoenlieden gewordenhier
door was de politie beter en had het volk uit de grensgewesten
geene gelegenheid om zich zonder voorkennis van de hoofden en het
bestuur in de marga's op te houden.
Op de grens van Enim en Ogan kwamen de pasirah, de proatins
en de mindere hoofden van Semindo den resident te gemoet, om
dezen verder op zijn tocht naar Batoe Radja te vergezellen.
Ook in de vallei van de Ogan waren de wegen en bruggen in
zeer goeden staat, en te Batoe Radja was het onthaal, dat den
resident ten deel viel, inderdaad schitterend; hij werd hier o. a.
opgewacht door een 200tal maagden, die te zamen minstens voor
eene waarde van f 40,000 aan gouden en zilveren sieraden droegen.
In het algemeen was de bevolking hier goed, ja soms rijk gekleed.
De doesoens in Bo ven-O ga n waren daarentegen klein en onaan
zienlijk. Dit gedeelte der afdeeiing Lematang Ilir had vele jaren