HET GEWEER VRAAGSTUK IN ENGELAND EN
IN NEDERLANDSCH-INDIE.
Vervolg van blz. 45.)
Kan ik, zooals ik in het eerste gedeelte van dit opstel betoogde,
niet medegaan met het denkbeeld om geweren van verschillend kaliber
bij ons leger te bezigen, beter kan ik mij, zooals o. m. ook kan blijken
uit het aangeteekende op blz. 38, vereenigen met de meening, dat het
zwaartepunt van het vraagstuk betreffende het repeteergeweer voor het
Indische leger met het oog op den strijd tegen onzen Inlandschen
vijand meer moet gezocht worden in het steeds geladen zijn met 5
of 6 patronen voor mogelijk onverwacht komende kritieke momenten,
daar de kracht van kleine afdeelingen belangrijk zal toenemen, wan
neer bij overvallingen door een overmachtigen vijand onmiddellijk,
zelfs bij het ontstaan van verwarring, in een zeer kort tijdsverloop
zonder aarzeling veel vuur kan afgegeven worden, al is het dan ook niet
volkomen juist dat een afdeeling van 30 man, die onverwachts stoot
op tegenstand of overvallen wordt, met een repeteergeweer terstond
180 schoten kan doen in plaats van 30; immers dat aantal schoten
kan niet terstond afgegeven worden maar wel snel achter elkander
sneller dan dit zonder magazijn mogelijk is.
Ik moet er echter al dadelijk bijvoegen dat het mij niet geheel
juist voorkomt, alleen daarop te letten en alleen uit dien hoofde -
gesteld dat daartegen overigens geen bezwaren bestonden eene
transformatie van ous geweer aan te bevelen; andere toestanden
en omstandigheden toch doen ook hierbij een belangrijken invloed
gelden. Zoo b. v. kunnen in een oorlog tegen onzen Inlandschen
vijand zeer goed gevallen voorkomen, waarin het wenschelijk of
noodig is een repeteervuur af te geven bij het doen of het
afslaan van een aanval, maar vooral heeft men ten dezen rekening
te houden met een mogelijken Europeeschen vijand.
Dl. II, 1889 9