142
het Voorloopig Verslag omtrent het 8ste hoofdstuk der staatsbegroo-
ting voor het dienstjaar 1889 o. m. het volgende medegedeeld:
Bovendien zij opgemerkt, dat men uit den aard der zaak, ook nu nog eenigerraate
in onzekerheid verkeert omtrent het aantal geweren, dat op een bepaald tijdstip ge
transformeerd voorhanden zal wezenomdat, al is een contract gesloten, men nie-
vooraf weet, of zulks volkomen op tijd zal worden uitgevoerd en men thans ook nogt
niet oordeelen kan over het aantal geweren, dat in de werkplaatsen voor draagbare
wapenen zal kunnen getransformeerd worden.
Gelijke onzekerheid bestaat thans omtrent het aantal stellen ledergoed dat, door
wijziging van het bestaande, op een zeker tijdstip zal zijn verkregen en omtrent de
aantallen verder toebehooren die, voor geweren en uitrusting, op een bepaald tijdstip
beschikbaar zullen zijn.
Ten einde nu te kunnen zorgdragen, dat de verstrekking van geweren aan den
troep gelijken tred houde met de verstrekking van de gewijzigde uitrusting en met
die van het toebehooren tot een en ander, is het bepaald noodig de omschrijving van
art. 98 der begrooting voor het dienstjaar 1889 te wijzigen als volgt:
Kosten vallende op het inrichten van geweren kl. kal. tot repeteergeweren; op de
aanschaffing en den aanmaak van patroonhouders en exercitie-patronenop de aan
schaffing, den aanmaak en de wijziging van ransels, patroontasschen, verder leder
goed en tot de uitrusting van den infanterist behoorende andere voorwerpen, met
alles wat op een en ander betrekking heeft.
De ondergeteekende meent reeds nu aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
mededeeling te moeten doen van de vermoedelijke financieele gevolgen der voorgenomen
maatregelen.
In de eerste plaats moet worden vermeld dat de wijziging der geweren, ten vorigen
jare begroot op f 6,— per stuk, niettegenstaande gehouden concurrentie, thans door een
binnenlandsche fabriek voor f 8,10 per stuk is aangenomen. Hierdoor zou op de som,
ten vorigen jare voor de transformatie van 37000 stuks toegestaan, reeds een tekort
ontstaan van 77000.
Tegenover deze meerdere uitgaaf staat echter een bezuiniging op patroonhouders?
patroontasschen en verder toebehooren van ongeveer 20000, zoodat voor de trans
formatie der geweren met toebehooren en de verstrekking van één linkerpatroontasch,
boven de reeds toegestane som van 350000, nog een som van f 57000 zou worden
vereischt, een verhooging die ten vorigen jare, zij het toen ook voor patroonhouders
en patroontasschen, ten deele reeds werd voorzien, blijkens de mededeeling in de
beantwoording van het Yoorloopig Verslag omtrent de Oorlogsbegrooting van het
loopende dienstjaar.
Neemt men nu het aantal van 37000 getransformeerde geweren als uitgangspunt,
dan moeten, tegen het tijdstip dat deze gereed zullen zijn, ook een gelijk aantal ge
wijzigde stellen ledergoed beschikbaar wezen.
Een volkomen nauwkeurige begrooting is, voor de kosten der wijziging van bedoeld
ledergoed, thans natuurlijk niet te verstrekken. Men kan dus slechts te rade gaan
met ramingen. Alleen vermeent de ondergeteekende dat deze laatste zuiver genoeg
zijn geschied, om daarbij geen ernstige teleurstellingen te kunnen ondervinden.