151 Turkschen oorlog in 187778, zouden wij dan verliezen kunnen lijden op afstanden, waarop ons geweer niet zou kunnen gebruikt worden. Maar afgescheiden daarvan kan het ongeacht de goede voorschriften, daaromtrent in ons „Voorschrift voor het gevecht" gegeveü, tegenover een Inlandschen vijand zeer wel voorkomen, dat het vuren op uitzon- deringsafstanden (boven de 700 M.) nuttig of noodig kan zijn, gezwegen nog van de mogelijkheid, waarop reeds werd gewezen, dat ook onze Inlandsche vijand over eenige jaren in het bezit kan zijn van eene bewapening, de onze o. m. ook in ballistisch vermogen overtreffende. Zeker is het dat van zeer bevoegde zijde langs officieelen weg op verhooging van het ballistisch vermogen van ons geweer door het brengen der buskruitladiüg van 4,25 op 4,75 gram is aangedrongen. Naar het mij voorkomt zou het dan ook verkeerd zijn bij de keuze eeuer nieuwe bewapening deze minder juiste zienswijze te blijven huldigen, vooral ook daar thans daarbij van geen zwaarder projectiel meer sprake is, maar integendeel belangrijke gewichtsvermindering der patroon met verhooging van het ballistisch vermogen gepaard kan gaan. Nu het blijkens het l9te gedeelte van dit opstel een uitge maakte zaak is, dat het gewicht der patroon tot 28 gram kan worden teruggebracht en daarbij aan het 14,1 G. zware projectiel een aan vankelijke snelheid van ongeveer 550 M. kan worden medegedeeld, komt het mij overbodig voor in beschouwingen te treden over de mogelijkheid om terug te gaan tot een projectielgewicht van 12 gram met het oog op de daaraan vooralsnog verbonden onzekerheid schijnt de daardoor verkregen gewichtsverminderiDg voor een aantal van 100 patronen zonder beteekenis. Met den wensch dat het aan de bevoegde autoriteiten moge gegeven zijn om na deskundige voorlichting in het bewapeningsvraagstuk der infanterie een beslissing te nemen, die met een minimum van uitgaven aan de eischen des tijds en van den toestand beantwoordt, eindig ik dit opstel. Kan de inhoud daarvan iets tot de oplossing van het vraagstuk bijdragen, dan zijn de daaraan ten koste gelegde arbeid en tjjd ruimschoots beloond te achten. E. K. A. de Neve. 's Hage, April 1889.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 157