NIETJWE GRONDSLAGEN VOOR DE LEGER-
ORGANISATIE IN NEDERLAND.
Bij Koninklijk besluit van 10 Juni 1888 N°. 26 werd aan een
staatscommissie, onder voorzitterschap van den Minister van Oorlog,
opgedragen het instellen van een onderzoek naar en het uitbrengen
van een advies met betrekking tot de grondslagen der wettelijke
regeling van den militairen dienstplicht.
Den 2en Februari 1889 bood de commissie haar verslag aan Z. M.
den Koning aan en deed daarbij het verzoek wel de vergunning te willen
verleenen tot het openbaar maken van dat Verslag, „ten einde daar
door aan de openbare meening de gelegenheid te geven een oordeel
„omtrent de door de commissie voorgestelde grondslagen uit te spre
uken, hetgeen niet dan in het belang van het tot stand komen eener
„doeltreffende regeling dezer hoogst gewichtige aangelegenheid kan
„strekken."
Dit verzoek werd ingewilligd.
Wij hebben gemeend dat ook in het Indisch Militair Tijdschrift
een extract van dit Verslag alleszins op zijn plaats zou zijn. Elk
Nederlander toch hij moge tijdelijk in Oost of West aanwezig zijn
zal in de gewichtige aangelegenheid, daarin behandeld, al het
belang stellen dat de zaak verdient en de lezers van dit Tijdschrift
zullen zeker met ingenomenheid kennis nemen van de krachtige
poging, aangewend om de Nederlandsche krijgsmacht berekend te ma
ken voor de taak, die zij heeft te vervullen; iets waartoe zij thans
volgens het oordeel der commissie niet in staat is, niet alleen door
hare onvoldoende getalsterkte, maar ook door de bepaling in de
militiewet, waarbij aan de dienstplichtigen vergund wordt hun dienst
door een ander te doen waarnemen.
Laten wij er dadelijk bijvoegen dat sub 4 van de grondslagen
voor de wettelijke regeling van den dienstplicht luidtDe dienst
plicht moet persoonlijk vervuld worden.