153
De commissie is begonnen met zich rekenschap te geven van de
taak, welke de levende strijdkrachten hebben te vervullen te land
en te water, en is tot het besluit gekomen, dat die bestaat in
a. de verdediging van het grondgebied des Rijks;
b. de handhaving van het Nederlandsche gezag in de koloniën en
bezittingen in andere werelddeelen
c. de handhaving van den rang, dien Nederland in de rij der
Europeesche staten inneemt, en in verband daarmede het ver
schaffen der middelen om te voldoen aan de internationale verplich
tingen, welke op ons rusten bij een oorlog tusschen andere mogend
heden
d. de bescherming en de bevordering van de Nederlandsche be
langen in den vreemdeen
e. de handhaving van de inwendige rust.
Na verder te hebben aangetoond dat bij de verdediging van het grond
gebied des Rijks tegen een vijandelijken aanval de hardnekkige ver
dediging zal plaats hebben van het ten Westen der Nieuwe Holland-
sche Waterlinie gelegen gedeelie des Rijks, gaat de C. voort:
„Tevens brengen de positie van Nederland als koloniale mogend
heid en zijne handelsbetrekkingen mede, dat er ook voldoende
„strijdkrachten aanwezig moeteu zijn, zoowel ter verdediging van
„onze koloniën en ter handhaving van ons gezag aldaar, als tot
„bescherming en bevordering van onze belangen in den vreemde.
„Yoor zoover de wijze van samenstelling en aanvulling dier strijd
krachten geen invloed uitoefent op de inrichting der krijgsmacht
„hier te lande, gelooven wij dit onderwerp verder buiten beschouwing
„te kunnen laten."
Hetgeen de meerderheid der commissie meent te moeten aanbe
velen is nedergelegd in de Grondslagen voor de wettelijke regeling van
den dienstplicht en wordt toegelicht door algemeene beschouwingen
onder de rubrieken: Taak der krijgsmacht, samenstelling der krijgs
macht, sterkte der land- en zeemacht, gebreken van den bestaan-
den toestand, grondwettelijke bepalingen, stelsel van legervorming,
krijgsbelasting, aantal volledig te oefenen dienstplichtigen, aanwijzing
der te oefenen dienstplichtigen, persoonljjke dienstplicht, land- en
Dl. II, 1889. 10