10
Eindelijk was ook de reis stroomopwaarts, midden in den regentijd,
niet alleen langdurend en afmattend, maar ook soms gevaarlijk.
Hoe hard het dus ook was voor de ziekelijke troepen der expeditie
van 1851, zij moesten Tebing Tinggi voorloopig bezet houden.
Zij hebben, volgens De Brauw's verklaring, met volharding en zelf
opoffering, met geduld en met moed, zich in dien toestand geschikt
en daardoor de expeditie van 1852 mogelijk gemaakt.
Er werden slechts zooveel koelies in dienst gehouden als noodig
was om al de posten zoo zeer van alles te voorzien, dat tijdens
de aanstaande operatiën wanneer alle beschikbare transport
middelen bij de colonne noodig waren in dat opzicht voor niets
te zorgen zijn zou.
Wat de koelies voor de aanstaande expeditie betreft, dienaan
gaande werd het volgende bepaald.
Van de omstreken van Tebing Tinggi kon niets verwacht worden;
de bevolking van het Blitische was niet gewend aan koeliediensten
en onder het bestuur van den rijksbestierder was hierin, uit vrees
voor onlusten, geene verandering gebracht; natuurlijk moest deze ook
voor het oogenblik achterwege blijven. Tebing Tinggi moest alzoo
van alles worden voorzien.
Naar evenredigheid van de sterkte der bevolking werd nu bepaald,
dat zouden leveren
Komei'ing IIir500
Ogan 400
Lematang 200
Moesi 250
IliranBanjoeAsin120
samen 1470 koelies.
Met 180 koelies van het transportetablissement hier bijgerekend,
zou men dus van Palembang met 1600 koelies vertrekken. Uit
de benedenstrooms gelegen marga's van de Moesi Oeloe werd
gerekend op 200 koelies, die onderweg zich bij de colonne zouden
aansluiten. Verder zouden nog 500 koelies worden getrokken uit
de onder Europeesch gezag staande divisiën Komering Oeloe
(200), Ogan Oeloe (200) en Lematang Oeloe (100).