182 het stuk goedvindt, zullen de luitenants 't niet afkeuren". Maar dan heeft de 8e alinea van de Algemeene Order geen raison d'être. Ik heb uit deferentie voor het officierskorps het geval buiten bespre king gelaten, dat de luitenants „strike" maken tegen den een of anderen kapitein, die minder goed bij hen staat aangeschrevenen in 't geval, die kapitein een voordracht wil houden, de twee oudste luitenants zijner compagnie in commissie benoemen, die de voordracht moeten afbreken. Hoe men de zaak ook beschouwt, zij is, het meest gunstige geval aangenomen, in strijd met de eenvoudigste begrippen van krijgstucht en dient in 't belang der vrije studie gewijzigd te worden. De 13e alinea zegt nogmaals: „Wenscht- een korpscommandant „zelf een voordracht te houden, dan doet hij dit uit den aard der „zaak zonder de commissie te hooren." 't Is overbodig dit te zeggen. De korpscommandant staat te hoog, dan dat hij zijn pennevrucht moet onderwerpen aan 'c oordeel zijner ondergeschikte officieren. Dit zoude in strijd zijn met de „een voudigste begrippen" van krijgstucht. Doch is dit ook niet het ge val, ingeval een kapitein een voordracht wenscht te houden? Thans volgt nog de 18° alinea: „Indien het 2/, gedeelte van de „aanwezige officieren van oordeel is, dat de gehouden voordracht „verdient onder de oogen van het Legerbestuur te komen, dan wordt „ze den Commandant van het Leger ter inzage aangeboden." Voor dat oordeel brengt de jongste luitenant van het korps zijne stem uit. Hetzelfde wat ik hierboven op alinea 8 heb aangemerkt, is ook hier van kracht. Van welken kant ik de zaak ook beschouw, verdient zij m. i. afkeuring, en ben ik van oordeel, dat de Algemeene Order N°. 31 van 1889 dringend herziening vereischt. Laat iedere voordracht onderworpen worden aan het oordeel van den korpscommandant, den chef in het hoogste ressort. Met diens uitspraak zal en moet ieder officier genoegen nemen. Bovendien kan de bataljonscommandant, zonder den wellicht al te ijverigen officier voor het hoofd te stooten, hem op beleefde wijze te kennen geven, „dat het stuk zeer moet omgewerkt worden"; eene duidelijke vinger wijzing, om het maar te deponeeren. J. R. Jacobs, kapitein der infanterie.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 188