196
18415.5 M en de hueken BCA 61° 6' 30", B D A
73° 57/ 10", B D C 52° I' 50" en A C D
35° 34' 20". Men vraagt hieruit de opper
vlakte van dien tuin te berekenen. (IJ uur)
B
A
5. Van een vierhoek ABCD zijn gegeven
C D =r 200 M., L BCD 56° 10' en L A D C
67° 30'; indien men nu nog meet in punt E,
gelegen in de lijn C D op 70 M. van het punt C,
den hoek BEC 97° 30' en in het punt F, ge
legen in dezelfde lijn C D op 90 M. van het punt
D, den hoek A F D 72° 10', vraagt men de
lengte der zijde A B te berekenen, (IJ uur)
CE E
Beschrijvende meeetkunst.
1. Op een schaal van 1/100 de horizontale projectie te teekenen van
het einde eener borstwering, van gegeven profiel, wanneer de bovenkan
ten der eindtaluds van de grachten met den voet van het eindtalud der
borstwering in een rechte lijn liggen, welke de vuurlijn onder 62° kruist.
De helling der eindtaluds is 60°. (40 min.)
2. Op een schaal van 1/50 de horizontale projectie te teekenen van een
ingang, gemaakt in een borstwering van gegeven profiel.
Deze ingang wordt gevormd door een afrit van gelijkmatige helling,
beginnende 3 M. buiten de contrescarp en eindigende bij den voorkant
van den bodem der binnengracht.
De breedte van den afrit bedraagt 2 M.
De taluds van den afrit, welke in de gracht vallen, hebben 20°, de
overige taluds van den ingang 60° helling. (50 minuten)
3. Op een schaal van 1/50 te teekenen de horizontale projectie van
den ingang in een gesloten werk.
Tot het verkrijgen van den ingang, is de borstwering over eenige M.
weggelaten, en van den gewassen grond is een dam, met eene boven
breedte van 2 M., in de gracht blijven staan, welke dan tot in de rich
ting der borstwering doorloopt, en dan overgaat in een afrit onder eene
helling van 1/4, die eindigt bij den voorkant van den bodem der bin
nengracht.
De buitengracht loopt met onveranderde breedte aan weerszijden van