BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAN
PALEMBANG SEDERT 1848.
XV.
Toestand der grensgewesten op liet einde van 1853.
Uit de voorafgegane mededeelingen blijkt, dat door de min of meer
onafhankelijke grensgewesten nog steeds een staat van onrust in de
residentie Palembang kon worden ouderhouden.
Geen wonder dan ook, dat de Indische Regeering, in October 1853,
de vraag stelde, of het niet raadzaam zou zijn binnen een niet ver
verwijderd tijdstip tot de bezetting althans van een dier grensgewesten
(Redjang) over te gaan.
Hieromtrent bracht de kolonel De Brauw twee maanden later
(missive van 5 December 1853 Nc. 61) een verslag uit, hetwelk ons
de toestanden, gelijk die destijds waren, duidelijk doet kennen. Wij
zullen daarom dat verslag hier, met eenige verkorting, doen volgen.
„Van het oogenblik als het ware, dat de Palembangsche binnen
landen onder het Nederlandsch bestuur zijn overgegaan, hebben de
gewesten, welke, zonder dat zij aan ons direct gezag onderworpen
waren, echter steeds onder de suprematie der Palembangsche vorsten
hebben gestaan en de grenzen tusschen de residentie Palembang
en de afdeeliug Bengkoelen vormen, eene vijandige houding aan
genomen. Wanneer verzet tegen onze bevelen, opstand tegen ons bestuur
ontstaan is, heeft het steeds zijn oorsprong in die gewesten gevonden.
„Nimmer heeft daar een volkomen rust geheerscht, en ofschoon ook
al eens, gedurende ettelijke jaren, geen openbaar verzet heeft plaats
gevonden, dan is dit verschijnsel alleen toe te schrijven aan de om
standigheid, dat wij in dien tijd de stille, bedaarde en toegevende aan-
schouwers zijn gebleven van de talrijke rooftochten, met moord en
Dl. II, 1889 13