14 werd in reserve medegenomen; in een woord, nieis werd verzuimd om de reis stroomopwaarts zooveel mogelijk te bespoedigen. Alvorens van Palembang te vertrekken, gaf De Brauw nog last tot eenige troepenbewegingen in de bovenlanden, in verband met de aanstaande expeditie. Het detachement te Blambangan, aldaar bij de vorderingen, welke de onderwerping van Kis am maakte, niet meer volstrekt noodig, moest naar Moeara Doea terugkeeren. De 3e compagnie van het 5e bataljon, te Batoe Radja Ogange- stationneerd, moest in de tweede helft van Maart naar L a h a t mar- cheeren, met achterlating van een detachement van 50 man te Pan- dan Doelang aan de Enim. De beide compagnieën,de5e van het 5e en de 3e van het 7e bataljon thans te Lahat (en Pandan Doelang) geplaatst, zouden daarop onder bevel van majoor L. Pi son in de eerste helft van April naar Tebing Tinggi trekken mot de 500 koelies uit de bovendivisiën, ten einde zoo noodig de expeditie naar Am pat L a w an g mede te maken. Te Tebing Tinggi zouden eindelijk, door de zorg van het civiel bestuur, 100 pradjoerits vereenigd worden. XI. Expeditie naar Ampat Lawang {April—Mei 1852). Den 15en Maart 1852 vertrokken de troepen, met de koelies, leef tocht en munitie, van Palembang; zij kwamen den 12en, 13e" en 14en April te Tebing Tinggi aan. Hier vernam De Brauw nader, dat in Ampat Lawang alles rustig gebleven was en men daar blijkbar tot vrede neigde. Deze berichten brachten evenwel geene wijziging of vertraging in zijne plan nen; in ieder geval, meende hij, moesten de troepen dat landschap binnenrukken, daar het voor de toekomstige rust in de gansche re sidentie bepaald noodig was dat het door de Ampat Lawangers sedert vele jaren verkregen prestige werd gefnuikt, terwijl Radja Tiang A lam bovendien al het slechte volk, dat van roof en plundering leefde, op zijne hand had, en zijne macht zeker weder zou toenemen als men hem nu ongemoeid liet. Dat deze niet naliet, onrust te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 20