205 staat van zaken der binnenlanden, die, hoe weinig wij ons ook met de grensgewesten bemoeiden, ook daar niet zonder invloed gebleven zijn. „Zoo werd o. a. in Pasoemah Lebar een groote slavenhandel mee Palembang gedreven, en dit was een groote band tusschen de hoofden van dat landschap en Palembang. Zij hadden bij den vrede met den Sultan een dadelijk en groot belang, de slavenhandel bracht hun vele voordeelen op. Die handel eindigde natuurlijk bij onze komst; aan de eene zijde beroofde dit de hoofden van groote inkomsten, en dus ook van groote middelen om hun invloed op de bevolking staande te houden, en maakte hen fevens afkeerig van ons, terwijl aan de andere zijde de bevolking, hare menschelijke rechten meer leerende kennen, hierdoor zag dat de hoofden zich eene macht over hunne personen hadden aangematigd, die zij onrechtmatig be zaten, en voorzeker is het ophouden van dien slavenhandel de eerste ernstige stoot geweest, toegebracht aan het gezag der hoofden over de bevolking. „Daarna hebben zich, doordien wij ons om die landen weinig be kommerden, ook onwettige hoofden naast de wettige opgeworpen, en het gezag dezer laatsten is langzamerheid tot niets gedaald. Onze aanraking, hoe gering ook, heeft meteen een waas van halve be schaafdheid doen ontstaan, die dikwerf nadeeliger voor een Inlandsche huishouding is dan wanneer zij al hare domme vooroordeelen blijft aankweeken, en welke de emancipatie van het gezag der hoofden al meer en meer heeft aangewakkerd. „Onder de natuurlijke oorzaken, die tot de toenemende stout heid der grensgewesten hebben bijgedragen, neemt vooral de toe nemende vermeerdering hunner bevolking eene eerste plaats in. In vroegere jaren waren de Kisammers de halve slaven van de bewoners van Koinering Oeloe, waartegen zij grenzen, en waren zij dezen behulpzaam in den landbouw. Thans is het blaadje om gekeerd, en zijn de talrijk geworden Kisammers, door hunne rooftochten, al meer en meer gevreesd geworden. „Men ziet dien staud van zaken nog in Redjaug Lebong, nl. in het gedeelte dat aan deze zijde van het Barisan-gebergte is ge. legen. De zeer weinige bewoners zijn, naar men zegt, cijnsbaar aan de hoofden die tot ons grondgebied behooren. Ook hier zou dat ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 211