220
Poe ding met bijna alle hoofden dezer marga te Tebing Tinggi
aankwam en deze zich onderwierpen en vergiffenis verzóchten. Deze
werd hun verleend op voorwaarde van kostelooze levering van eenige
materialen, en aan deze voorwaarde werd spoedig voldaan. Nog
meer schenen de zaken in ons voordeel te veranderen, toen ze
kere Samard in van de doesoen Lampar, in de maand Fe
bruari eene poging deed om Radja Tiang Alam te vermoor
den en hem vier sabelhouwen toebracht. Geruimen tijd vreesde
men voor het leven van den hoofdmuiteling, maar tegen verwach
ting was hij een paar maanden later van deze wonden hersteld.
Evenwel was in Lintang Kiri de bevolking onrustig; met
behulp van een heilige kris, uit Pasoemah afkomstig, werd zij tot
verzet aangespoord. De Brauw deed daarom het te O e dj an
Oe 1 o e geplaatst detachement naar Lampar oprukken (Februari 1854).
Ook in Pasoemah Leb ar werd de geest meer vijandig; naar
men vernam, werd een aanval op Goemai Lem bak beraamd en zou
de pangeran Tommongong, pasirah van Soembei Besar, zijne
doesoens versterken, kruit doen aanmaken en volk verzamelen. Een
en ander gaf De Brauw aauleiding, den 16en Maart van Palem-
b a n g naar L a h a t en Tebing Tinggi te vertrekken op eerst
genoemde plaats kwam hij den 27OH aan en riep hij de hoofden van
Pasoemah op. Deze verschenen slechts gedeeltelijk; bij onder
zoek bleek echter dat de rooftocht tegen Goemai Lembak, welke
inmiddels werkelijk had plaats gehad, geene staatkundige beteekenis
bezat, doch niet anders was dan een in die streken nog gebruikelijke
bloedwraak.
Intusschen deden, in het begin der maand April, 300 a 500 per
sonen uit Ma kak au, in overeenstemming met een deel der welva
rende bevolking van marga Hadji, een inval in Lematang Oeloe.
Ter beveiliging van het etablissement te Moeara Doea vertrokken
met den meesten spoed „eenige troepen" van Palembang der
waarts, onder luitenant Prager.
Toen het echter bleek, dat zich te Moeara Bila Bi la, op slechts
6 palen afstands van Moeara Doea, eene bende van slechts 200
muitelingen ophield, achtte men het niet noodig, tot hate verdrij
ving de komst van Prager en de zijnen af te wachten.