226 welke „buitengewoon zwaar versterkt" was, en Galang Tinggi bijna zonder tegenstand veroverd. Onder de gesneuvelden in Galang Tinggi behoorde de hoofdpriester van Makakau, Imam Moelak Rachiem; maar pangeran Djimat, die zich daar mede bevond, ontvluchtte. Deze werd acht dagen lang vervolgd; de pradjoerits slaagden er wel in, al de vluchtelingen, uit de marga Hadji af komstig, uit Makakau te verdrijven, maar niet om pangeran Dji- mat te vatten. Intusschen had de plotselinge verschijning der troepen en de ver overing der beide doesoens het gevolg, dat de gansche vallei van Makakau thans in onderwerping kwam. Den 8en September keerde De Brauw daarop naar Moeara Doea terug met de colonne, die eenige dagen later weder naar Palembang vertrok. Radja Tiang Al am had zich middelerwijl, in Juni 1854, ge vestigd in de doesoen Karang Agong in Pasoemah Oeloe Lintang. Een deel der bevolking had hem in bescherming geno men; zijn huis in genoemde doesoen had hij door eene palissadee ring doen omringen, en de hoofden schenen niet bij machte, hem te verdrijven of op te vatten. Na de noodige inlichtingen te hebben ingewonnen, meende de adsistent-resident van Tebing Tinggi dat eene poging om hem te Karang Agong op te lichten, kans van slagen hebben zou. Daar toe vertrokken, den 10en Juli, 60 pradjoerits met 20 Palembangers van den pasar te Tebing Tinggi, onder geleide van den depati van Karang Agong en eenige andere hoofden uit Pasoemah, en vergezeld door eenige hoofden uit Kikim, die verwanten in Pa soemah Oeloe Lintang hadden. Zij trokken door Kikim langs Oeloe Pangi en over Boekit Pangi naar Karang Agong; tegelijkertijd marcheerde eene colonne troepen, 275 man sterk, over Lam par en Goenoeng Meraksa naar S a w a h (dat slechts 8 palen van Karang Agong verwijderd was) om desnoods de pra djoerits te ondersteunen. De aanslag mislukte echterRadja Tiang Alam, tijdig onder richt, vluchtte in den avond van den 12™ Juli het bosch in, en toen de pradjoerits tegen middernacht te Karang Agong aankwamen,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 232