233
soens van genoemde marga bezocht, doch nergens teekenen van slechte
gezindheid gevonden te hebben. Radja Tiang Alam beproefde
in den loop der maand Augustus een strooptocht in Bengkoelen;
de doesoen Ta n dj oen g A g o e n g, in de afdeeling Laïs, werd
overrompeld, waarbij 2 der bewoners gedood en 3, waaronder de
patih, gewond werdenvan de rooversbende 150 personen uit
Redjang Lebong, Pasoemah, Ampat Lawang en
Moesi Oeloe werden 2 gedood en 2 gewond. De doesoen
werd in brand gestoken en geheel vernield. Op het naderen van het
divisiehoofd van Soengei Lemau met zijne ondergeschikten
keerden de aanvallers naar het Palembangsche grondgebied terug.
Sedert dit voorval hield Radja Tiang Alam zich in Li n tang
b i r i, en wel meestal te Loeboe Ram boetan op. "Vernam
men al nu en dan dat hij invallen op ons gebied beraamde, die
plannen werden niet verwezenlijkt. Iutegendeel bleek het langzamer
hand, dat hij het rusteloos leven moede werd.
De resident Van der Ven was, bij zijn optredeD, het dadelijk
geheel eens met de vroeger door De B r a u w geuite meening, dat
er alles aan gelegen was Radja Tiang Alam in handen te
krijgen; diens naam was in den gauschen Indischen archipel berucht
geworden, en, zoolang hij op vrije voeten bleef, ontbrak de waarborg
voor voortdurende rust. In Lintang Kiri vooral had hij nog
een sterken aanhang en de geringste bijkomende omstandigheden
konden hem weder de ziel doen worden van een ernstig verzet.
Maar alle middelen om hem te vatten waren als het ware uit
geput. Vruchteloos had men daartoe pogingen aangewend bij in
vloedrijke hoofden; vruchteloos was de inspanning geweest, die tot
dat einde bij verschillende gelegenheden van de militaire macht en
van de politie waren gevorderd geworden; vruchteloos ook had De
B r a u w reeds langen tijd geleden eene premie, tot. f 2500.— toe,
op zijn hoofd gesteld.
Slechts een middel schoot er nog over hem te bewegen tot vrijwil
lige onderwerping, maar niemand stelde zich daarvan eenig succes voor.
Zelfs niet, toen hij zich, in het laatst van Januari 1856, schrif
telijk tot den adsistent-resident Walland (die V an den Bossche
vervangen had) richtte met de mededeeling dat hij zich wel wilde