254
wordeD, een zeer zware is en dat de strijd in elk geval steeds zal zijn
tegen een overmacht zooals die in Europeesche oorlogen ongekend is.
Hoeveel tegenspoed wij ook te Atjeh zelf gehad hebben, het
valt niet te miskennen dat gedurende den langdurigen oorlog in het
Noorden van Sumatra ontegenzeggelijk voorspoed in het overige deel
van den Archipel ons deel was. Een oorlog, als die van 18251830,
welke het Nederlandsche gezag in onze koloniën op zijne grondvesten
deed trillen, moge met de veranderingen in het Staatsbestuur op Java
thans niet meer waarschijnlijk zijn, onlusten, als die aanleiding hebben
gegeven tot de Balische en Bonische expeditiën, tot den Bandjer-
masinschen krijg van 1859—1863 en tot den oorlog op de Wester-
afdeeling van Borneo van 18501854, behooren nog steeds tot de
mogeljjkheden, die als het ware eiken dag zich kunnen voordoen,
en waren een of meer dier onlusten samengevallen met den Atjeh-
oorlog, die reeds inspanning van alle krachten eischte, dan zou
de taak van het betrekkelijk zeer kleine leger wel eens te zwaar
kunnen geweest zijn. Trouwens zoowel ter "Wester- als ter Zuider
en Oosterafdeeliug van Borneo zijn gedurende den Atjeh-oorlog on
lusten van geringen omvang uitgebroken en het is van algemeene
bekendheid met hoeveel bezwaren het zenden van 1 veldbataljon
naar de Wester- en een half bataljon naar de Zuider- en Oosterafdeeling
van Borneo is gepaard gegaan. Men moge de vergelijking wat sterk
gekleurd vinden, ze is er niet te minder waar om: „Wij leven in
„Indië op een vulkaan". Een fanatiek, doortastend en bekwaam
priester kan zelfs op Java, waar ons gezag den diepsten wortel heeft
geschoten, dien vulkaan doen uitbarsten. Hadde Serang niet eene
bezetting gehad, die al dadelijk eenige paal had gesteld aan de on
lusten in Bantam, vermoedelijk ware spoedig een gedeelte dier resi
dentie in opstand geweest.
Daarom moeten wij bij de geringe getalsterkte van ons leger de
meesters zijn en blijven door uitstekende vuurwapenen en elke ver
betering in die wapenen doet de verhouding tusschen bevolking en
leger voor ons minder ongunstig zijn. Een goed geoefend bataljon
van 500 geweerdragenden moet met vertrouwen daarheen gezonden
kunnen worden, waar men weet duizenden opstandelingen te zullen aan
treffen. Nergens meer dan in onze koloniën is een snelle en beslis-