265
De vraag, of met de tegenwoordig geldende tactische beginselen het
bataljon dan wel de compagnie de tactische eenheid der infanterie
genoemd moet worden, wordt niet overal op dezelfde wijze beantwoord
Vroeger werd zij ook in ons exercitiereglement beantwoord, thans
echter is dat nagelaten, omdat de formeele oplossing van die tactische
strijdvraag in een reglement niet noodzakelijk kan geacht worden.
Hoe men daarover evenwel elders moge denken, met het oog op
onze toestanden en sterkteverhoudingen kan de compagnie niet anders
dan als de tactische eenheid der infanterie worden aangemerktbeter
schijnt het echter het vrij algemeen aangenomen spraakgebruik te
volgen en van de compagnie als „de gevechtseenheid" te spreken,
ofschoon /ook deze benaming niet volkomen juist is, daar immers
zelfs de kleinste afdeeling, zelfstandig optredende, als gevechtseenheid
zou kunnen worden aangemerkt.
Wanneer men nu voor het oogenblik afziet van zuiver technische,
administratieve en andere eischen, welke vooral in een leger als het
Indische, dat steeds op oorlogssterkte gehouden wordt, nog al ge
wicht in de schaal leggen, en zich uitsluitend op een tactisch stand
punt stelt, dan behoort zich de sterkte (formatie) van de compagnie
vóór alles te regelen naar den eisch, dat zij geheel onder den invloed
van één persoon moet zijn, om hare geheele gevechtskracht op één
doel te kunnen concentreeren, De persoonlijke, onmiddellijke invloed
van den commandant is dus de grondslag voor hare sterkte.
In de gesloten orde moet dus de compagniescommandant zijne
'compagnie steeds met de stem en door zijn onmiddellijk voorbeeld
kunnen beheerschen en in de verspreide orde haar kunnen comman-
deeren en leiden op de wijze als in het „Voorschrift voor het gevecht"
is aangegevende onmiddellijke aanvoering gaat in de verspreide orde
in den regel over op de sectie- en groepscommandanten.
Voor Europeesche toestanden wordt nu meestal aangenomen, dat
een compagnie, welke tot het vervullen van eene haar gegeven op
dracht een beslissend gevecht te voeren heeft, in het beslissend
oogenblik nog een sterkte moet hebben van ongeveer 150 man, zijn
de dit tevens de grootste sterkte, welke alsdan nog door één persoon
te leiden is. Hiervan uitgaande en daarbij in rekening brengende
het verloop van af de mobilisatie tot den aanvang der vijandelijk-