272
Uit de cijfers, vermeld in dezen staat die alleen op de formatie
op voet van oorlog betrekking heefr, omdat de vergelijking met de
formatie op voet van vrede voor ons doel geheel nutteloos isblijkt
dat, behalve in Engeland, bij alle legers de formatie aan soldaten
niet alleen zeer veel grooter is dan voor ons leger thans is vastge
steld, maar ook nog belangrijk hooger, dan zij volgens de gemaakte
berekening zou behooren te zijn.
Meermalen is daarom het denkbeeld geopperd om ook voor ons
leger de formatie meer in overeenstemming te brengen met de cischen,
welke daarvoor in Europeesche legers vrij algemeen geldenbij de
legerorgauisatie van 1875 werd zelfs een stap in die richting ge
daan, door voor de Europeesche compagnieën de formatie vast, te
stellen op 200 geweerdragenden.
Om verschillende redenen komt het mij evenwel niet geraden voor,
daarmede zoover te gaan.
Reeds werd met een enkel woord gezegd, dat, hoewel de formatie
eener compagnie in de eerste plaats op tactische eischen moet berusten,
daarbij echter ook met administratieve en andere eischen rekening
moet gehouden worden.
Wanneer al in Europa overeenkomstig de daar geldende tactische
beginselen eene compagnie van ongeveer 200 minderen niet te groot
is, om te velde nog door één persoon in verschillende omstandigheden
gecommandeerd en geleid te kunnen worden, in onze toestanden is
dat anders; de aard van den tegen den Inlandschen vijand te voeren
strijd, het snelle verloop daarvan en het veelvuldig zelfstandig optre
den der compagnie stellen in den regel aan den or,middellijken invloed
van den compagniescommandant hoogere eischen, welke ook in ver
band mot het meestal meer bedekte terrein over het algemeen slechts
bij afdeelingen van geringere sterkte dan in Europa kunnen worden
vervuld. Om die reden alleen moet reeds een feitelijke sterkte van
ongeveer 128 soldaten een maximum geacht worden, geschikt om
door één persoon in het gevecht te worden gecommandeerd.
Er is echter meer.
Behalve aanvoerder is de compagniescommandant ook de man, die
ten allen tijde, zoowel te velde als in het garnizoen, in de verschillende
behoeften als kleeding, voeding, betaling enz. zijner compagnie voor-