280 Persoonlijk lieb ik ondervonden dat het onmogelijk is bij het verspreide gevecht een compngnie van 100 man te commaodeeren, en indien in een tijd dat beide partijen slechts met trompladers bewapend waren het mij reeds meermalen gebeurd is een ge deelte mijner compagnie, soms uren lang, uit het oog te verliezen, dan kan men zich voorstellen hoeveel erger dit zou geweest zijn, als mijne compagnie, in plaats van 100, 250 man sterk ware geweest. Ik vleide mij toen, evenals wel ieder ander compa gniescommandant zal gedaan hebbeD, met het denkbeeld mijne compagnie in de hand te hebben, hetgeen natuurlijk geheel onmogelijk zou geweest zijn, indien die compagnie 250 man sterk en in één linie opgelost geweest was. Het is bekend dat er bijna geen jaar voorbijgaat, waarin wij niet hier of daar in de koloniën een kleinen oorlog te voeren hebben, nu eens in Abyssinië, dan weder in Asbantee of elders; wij moeten vechten tegen de Jowaki's in het Noorden van Indië of tegen Burmeezen of Chineezen in het Oosten; in ons groot koloniaal rijk is steeds de een of andere expeditie te velde. Het komt mij daarom beter voor, onze organisatie en tactiek passend te maken voor zulke oorlogen als wij normaal te voeren hebben, dan voor een abnormalen Europeeschen oorlog, waarin wij misschien eens of tweemaal in een eeuw zullen gewikkeld zijn. Zij, die eeaige van onze, in den laatsten tijd ge voerde oorlogen hebben medegemaakt en zich kunnen voorstellen wat de gevolgen zouden geweest zijn, indien men toen compagnieën van 250 man gehad had, zullen waarschijnlijk mijne meening daaromtrent deelen. In Indië, waar bijna altijd gevochten wordt, is een brigade gewoonlijk samengesteld uit een Europeesch bataljon en twee, drie of vier Inlandsche bataljons en zonder nu jets ten nadeele van de Inlandsche troepen te willen zeggen, is het bekend genoeg dat de kracht van zulk een brigade voornamelijk in hot Europeesche bataljon zit; het is als het ware de snede van het mes. Wanneer men een gedeelte van het Europeesche bataljon als voor- of achterhoede bestemmen wil, moet men daarvoor een compagnie nemen en daarmede wordt reeds X gedeelte van het meest vertrouwbare gedeelte der troepenmacht uit de hand gegeven; is andermaal een detacheering noodig, dan dient men ook daarvoor een compagnie te bestemmen en 'zoo blijft slechts de helft van het Europeesch bataljon beschikbaar. Wanneer met dien toestand rekening gehouden wordt, dan zal men, naar ik vertrouw, mij wel willen toegeven dat het samenstellen van een bataljon uit 8 compa gnieën van 70 tot 100 man beter is voor onze toestanden, waarin dikwijls één Eu ropeesch bataljon met drie of vier Inlandsche moet samenwerken. Ook bij den voor- pos:endienst in staat van rust voldoet zulk een organisatie beter. Voor de militie en de vrijwilligers (volunteers) komt mij de voorgestelde organisatie evenmin geschikt voor. Ik betwijfel reeds of er veel kapiteins in het leger te vinden zijn, die een compagnie van 250 man naar behooren kunnen commnndeeren, maar een compagnie van 250 man toe te vertrouwen aan iemand, die slechts 28 dagen in liet jaar dient of aan een vrijwilliger-kapitein, die misschien eens in de week een appel bijwoont, komt mij geheel onmogelijk voor, daar zoo iemand voor dien arbeid niet geschikt te maken is. Op grond van al het vorenstaande komt mij de bestaande organisatie en indeeling voor beter te beantwoorden aan onze eischen en behoeften dan de voorgestelde, waarvoor natuurlijk mede als eisch geldt dat zij geschikt moet zijn voor alle deelen onzer krijgsmacht zonder uitzondering. Maar al ware deze zienswijze ook

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 286