283 Het is echter om Verschillende redenen zeer moeielijk om dit theo retisch juiste beginsel geheel in toepassing te brengen; men heeft daarbij nog met verschillende andere zaken, o. a. de traditie en de bevorderingskansen der officieren, rekening te houden en het is dan ook lang niet overal toegepast; alléén in Duitschland, waar de compagnie in drie officiers-afdeelingen (Züge) is ingedeeld, kan met een formatie van 5 luitenants (w. o. een reserve-officier en een Port-épée-Pahnrich) in de aauvoering daarvan voorzien worden, want het is duidelijk dat, om ten allen tijde over drie luitenants per compagnie te kunnen be schikken, men minstens 4 of meer van die officieren in de formatie moet opnemen. In België, met Duitschland het eenige land waar eene verdeeling der compagnie in drie pelotons bestaat, is natuurlijk de formatie van drie luitenants per compagnie daartoe geheel onvol doende. Overal elders is de compagnie verdeeld in vier hoofdafdeelingen (pelotons of sectiën) en telt de formatie blijkens den staat van blz. 271 hoogstens 4 luitenants, zoodat men daar evenals bij ons in meer dere of mindere mate zich heeft moeten tevreden stellen met het doen aanvoeren van een officiers-afdeeling door een gegradueerde beneden den rang van officier, zoowel op voet van oorlog als op voet van vrede. Meermalen is getracht te betoogen dat ook voor onze compagnie een indeeling in drieën aanbeveling verdient en wel omdat dan de sterkte der officiers-afdeeling (40 a 50 man) beter zou overeenkomen met de daaraan te stellen eischen, maar vooral ook met het oog op onze formatie van 3 luitenants per compagnie. Yoor het eerste argument moge al het een en ander te zeggen zijn, het tweede moet, zooals uit het vorenstaande blijkt, als geheel onjuist worden verworpen en het moet verwondering baren dat het in ernst wordt te berde gebracht, daar toch iedereen dagelijks in de gelegenheid is de waarde ervan aan de practijk te toetsen. Wanneer toch, zooals overbekend is, met eene formatie van 3 luitenants per compagnie (bij de depot bataljons van 4 luitenants per compagnie) zelfs in volkomen normale omstandigheden, tengevolge van het door allerlei oorzaken ontstaande verloop, in den regel weinig meer dan 2 luitenants per compagnie present zijn, hoe zal men dan te velde, waar het verloop zooveel grooter en de aanvulling zooveel moeielijker is, met een formatie van Dl. II, 1889. 18

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 289