22
gehouden; Radja Tiang Alam was met een klein gevolg naar
Pasoemah gevlucht. De vraag deed zich alzoo op, wat nu verder
moest worden gedaan.
De zekerste wijze om ook in de toekomst de rust inAmpat Lawang
te verzekeren was ongetwijfeld het aanleggen van een paar verster
kingen in dat landschap met voldoende bezetting; men zou de be
volking dan eene zwaardere straf voor hare rooverijen kunnen opleggen
en, wellicht, haar geheel kunnen ontwapenen.
Maar hiertegen bestond het overwegend bezwaar, dat de bezetting
in de eerste tijden niet minder dan 350 man met een 100-tal pradjoerits
zou moeten bedragen om overal zelfstandig te kunnen optreden. Het
was gevaarlijk, tot verkrijging van deze bezetting de overige, nauwelijks
tot rust gebrachte deelen der residentie te veel te ontblooten. Ben
ander bezwaar was, dat de benoodigdheden, voor den bouw van
kampementen en het onderhoud der troepen vereischt, van Palembang
zouden moeten worden aangevoerd; van waar zou men de daarvoor
noodige koelies krijgen
Eene zware bestraffing van A in pat Lawang door de nu aanwezige
troepen, hoe verdiend ook, zou in de toekomst de pacificatie vertragen
en de bron afsluiten waaruit Tebing Tinggi van levensmiddelen
werd voorzien.
De Brauw begreep daarom, zoowel van eene voortdurende als
van eens tijdelijke bezetting, en ook van alle tuchtiging te moeten
afzien, en de voorwaarden waarop de onderwerping zou worden aan
genomen, zoo te moeten stellen dat onze eischen het meest drukten
op de marga, waaruit het verzet gesproten was, en dat aan die eischen
in korten tijd gevolg zou kunnen worden gegeven.
Hij vorderde derhalve:
a. Voor geheel Ampat Lawang:
le. onmiddellijke betaling der achterstallige landrenten, en
2e. kostelooze levering van 6000 bamboe's te Tebing Tinggi-
b. Voor Lintang Kiri bovendien eene boete, ten bedrage der
landrenten over drie jaren.
Den 2en Mei waren al de hoofden van Ampat Lawang te
Goenoeng Maraksa verzameld, met uitzondering Van dat van L i n-
tang Kiri, uit welke marga slechts één doesoenhoofd verschenen was