322 Bengkoelen gelegeD, liet in den loop van het thans besproken jaar weinig te wenschen over. Wel werd, den 10en Juli 1857, de sergeant Schleijer, met opnemingen in Re dj an g belast, in de doesoeu Temeda (district Mri gi) door het hoofd dier plaats vermoord maar deze daad, een gevolg van de beleedigingen, door den sergeant bij het vorderen van koelies voor het vervoer zijner goederen aan dat hoofd aangedaan, had in geenen deele een politiek karakter. Bij de woelingen in Lematang Oeloe hielden de grenslanden zich onzijdig; in Kis am werd o. a. nadrukkelijk alle steun aan de opstandelingen geweigerd, en in het algemeen kon men opmerken dat de grensbewoners, meer dan vroeger, handelsbetrekkingen met onze onderdanen aanknoopten en ook in dat opzicht meer toenadering wenschten- Met uitzondering alleen van Lematang Oeloe, waar de plunder- zieke bevolking nog ook tengevolge der plaatselijke gesteldheid des lands, dat grootendeels woest en met zwaar bosch begroeid was moeielijk in bedwang kon worden gehouden, kon men aan het einde van het jaar 1857 den toestand der residentie alleszins gunstig noemen. Naarmate door ons een geregeld, welwillend en gematigd bestuur werd bevestigd, zag de bevolking meer en meer in, hoezeer ons streven gericht was op de stoffelijke ontwikkeling en welvaart des lands, in lijnrechte tegenstelling voorwaar met het vroegere wanbestuur van den Ferdana mantri en zijne aanhangers. Naarmate rust en vrede diepere wortels schoten, begon de Inlander meer en meer de zegeningen van beide te beseffen, en ofschoon hij van misgewas en epidemische ziekten niet verschoond bleef, toonde hij overal, tevreden te zijn met ons bestuur. (S/of volgt.) E. B. Kielstra.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 328