336 toekomst dit eerst zal plaats hebben na een diensttijd van 15, zelfs van 16 jaar. Is zulk een toestand niet ontmoedigend en moet die niet ook in verband tot den leeftijd van een goed deel dergeuen, die in de eerste jaren Yoor bevordering tot den kapiteinsrang in aanmerking komen, tot ernstige bezorgdheid aanleiding geven. Dat die toestand niet plotseling is ontstaan, maar zich integendeel geleidelijk ontwikkeld heeft, kau daaruit blijken, dat terwijl de ge middelde leeftijd van de tot kapitein bevorderden in 1882 nog ruim 34 jaar bedroeg, die leeftijd in de jaren 1883, 84, 85, 86, 87 en 88 respectievelijk was bijna 36, ruim 38, bijna 38, bijna 38, bijna 37 en bijna 37 jaar. Er is dus tijd en gelegenheid geweest om zich van dien toestand rekenschap te geven en middelen te beramen om dien althans voor de toekomst zooveel mogelijk te bezweren. Verbetering is in de eerste jaren niet te wachten, integendeel; wanneer men aanneemt dat jaarlijks ongeveer 25 kapiteins aangesteld kunnen worden, een veronderstelling, welke gelet op de ondervinding der laatste jaren en den huidigen toestand, zeker zeer gunstig is, dan zal de gemiddelde leeftijd, waarop de kapiteinsrang bereikt wordt, bedragen in 1889 ruim 38 jaar, in 1890 ruim 40 jaar, in 1891 ruim 41 jaar, in 1892 ongeveer 42 jaar en in 1893 eveneens 42 jaar. Een groot aantal pas aangestelde kapiteins is natuurlijk ouder dan die gemiddelde leeftijd en deze hebben niet alleen hoegenaamd geen verdere vooruitzichten, maar zullen en kunnen in den regel slechts wachten op een tweejarigen dienst in hunnen rang om den dienst met pensioen te verlaten. En daarmede is de zaak nog niet uit. Is het bovenaangevoerde, zoover de opgegeven cijfers betreft, juist, dan staat het vast dat over vijf jaar een diensttijd van 10 a 11 jaar in den kapiteinsrang aannemende nagenoeg alle kapiteins zich zullen bevinden in het tienjarig levenstijdperk, gelegen tusschen de 40 en 50 jaar; een jongere zal een zeldzame uitzondering zijn (hoogstens een 15tal kapiteins op de 200 kunnen dan beneden de 40 jaar zijn). En wanneer het dan waar is dat de vruchtbaarste leeftijd van den mensch ligt tusschen de 30 en 40 jaar en dat daarna de physieke en intellectueele spankracht achteruitgaat, wat moet men

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 342