337
dan wel in een tropisch klimaat, waar het lichaam vooral na het
veertigste levensjaar sneller dan elders verslijt, ten opzichte van het
physiek weerstandsvermogen, de opgewektheid, den lust tot handelen,
het initiatief verwachten van hen die zich gedurende die periode be
vinden in den kapiteinsrang die als de kern van het officierskorps
moet worden beschouwd te midden van een veelal eeutoonige en
weinig opwekkende omgeving en meestal vrij inspannende beroeps
bezigheden, beroofd van vooruitzichten op een hoogeren rang, welke
laatste alleen soms kunnen medewerken tot het op de been blijven
in en doorworstelen van moeielijke periodes? Hoe moet het er bij
zulke toestanden en in een tijd, waarin de onfeilbaarheid van een
lijdelijk defensieve houding in een zg. geconcentreerde verdedi
gingslinie een geloofsartikel zal geworden zijn, uitzien in de hoofd
officiersrangen en vanwaar wil men de stof halen om deze met
volkomen valide en voor hun werk geschikte elementen aan te vullen.
Wanneer men dat alles overweegt, dan kan, zooals reeds werd
aangevoerd, niet anders dan groote bezorgdheid gekoesterd worden
over den toestand van een koloniaal leger als het onze, waarvan het
hoofd wapen, dat het voornaamste, beste en krachtigste gedeelte van
het leger moet uitmaken, waarop ten slotte alles aankomt in zulke
bedenkelijke omstandigheden verkeert, tengevolge van de gevaarlijke
verandering van het qualitatief ontegenzeggelijk belangrijkste gedeelte
van het officierskorps. Waarlijk wanneer bij de behandeling van de
Duitsche wet op de militaire pensioenen van 21 April 1886 in den
Duitschen Rijksdag de toen 86-jarige veldmaarschalk graaf von Moltke
kon zeggen: „Het leger zelf is verouderd in het personeel van zijn
„officieren, niet alleen in de hoogere rangen, maar wat veel ernstiger
„is in de mindere rangen, vooral in den zoo bij uitstek gewichtigen
„kapiteinsrang, wanneer dus van het leger verlangd wordt, dat het
„zijne belangrijke roeping blijve vervullen, dat het krachtig en met
„jeugdigen ijver bezield zal blijven, dan mag men het de nieuwe
„pensioenwet niet onthouden", hoeveel te meer reden bestaat er
dan voor ons niet in den tegenwoordigen toestand om aan te dringen
op het nemen van maatregelen, die kunnen dienen om het nakende
gevaar af te wenden.
Wanneer men er toe overging in navolging van hetgeen in Ne-