340
blijft dus niets anders over dan het aantal luitenants te verminderen,
hetgeen zonder te groot bezwaar uitvoerbaar is.
Over het algemeen verdient het geen aanbeveling om diensten, welke
door officieren behooren verricht te worden aan gegradueerden bene
den den rang van officier op te dragen. Wanneer echter ten opzichte der
algemeene ontwikkeling, beroepskennis en maatschappelijke positie aan
den den officiersrang hooge eischen gesteld worden, dan geschiedt dat niet
alleen met het oog op de diensten, welke de officier in den luitenants
rang moet verrichten, maar voornamelijk omdat alleen daardoor
voldoende waarborgen verkregen worden dat de hoogere en hoogste
rangen in het leger ten allen tijde kunnen worden aangevuld over
eenkomstig de voor die gewichtige betrekkingen te stellen eischen.
Wanneer men alleen wilde letteu op den eisch van het goed vervullen
van den luitenants werkkring, m. a. w. had men of kon men hebben een
klasse van personen wier aspiratiën niet verder dan den luitenantsrang
behoefden te reiken, dan zouden de eischen ten opzichte der algemeene
ontwikkeling en van de maatschappelijke positie zeker vrij wat lager
kunnen gesteld worden.
Is dit reeds in het algemeen waar, zooveel te meer nog ten op
zichte van het Indisch leger dat steeds voor een gedeelte te velde en
altijd op oorlogssterkte is en waarbij het ook in den luitenants-
rang vooral aankomt op door eenigszins ruime ervaring opgedane
degelijke beroepskennis en .flinke militaire eigenschappen; er kunnen
zich daarbij meermalen gevallen voordoen, waarin de diensten, door
vaak jonge officieren te verrichten, evengoed en soms veel beter
kunnen opgedragen worden aan geroutineerde fliuke onderofficieren
mannen van ondervinding zullen deze bewering zeker niet tegenspreken,
de bewijzen voor de juistheid er van zijn trouwens niet moeielijk aan
te halen; wakkere mannen als Louisoder, Jobse (beiden helaas den
2de" Augustus 1880 te Samalangan aan den voet der versterking van
Batoe-Uiq gesneuveld), Bartsch, thans nog als lste luitenant in het
leger dienende, en zooveel anderen zijn daar om haar afdoende te staven.
Mits men daarom zoodanige maatregelen neemt dat ten allen tijde
over twee luitenants per compagnie kan beschikt worden, komt het
mij zeer goed mogelijk en tot zekere hoogte zelfs aanbevelens
waardig Yoor, den derden luitenant der compagnie bij de veldbataljons