344 zal bijdragen tot het verbeteren der vooruitzichten der onderofficieren en dus ook de vrijwillige dienstneming ten goede komt. Het verminderen der formatie met een 50tal luitenants heeft ein delijk nog het voordeel dat voor de aanvulling numeriek minder hooge eischen behoeven gesteld te worden, hetgeen deze qualitatief ten goede komt en inderdaad geen gering voordeel is. Om ten opzichte van het benoodigde mindere kader tot een besluit te komen, is het noodig rekening te houden met de sterkte en den werkkring van het kleinste onderdeel der compagnie, de groep. De manschappen, die tot een en dezelfde groep behooren, moeten in het gevecht en onder andere omstandigheden bijeen blijven; de leus „één voor allen, allen voor één" moet steeds de hunne zijn. Om dit mo gelijk te maken, wordt vrij algemeen aangenomen dat zij in den regel niet sterker dan 12 en hoogstens 16 man sterk mag zijn; die eisch sluit alzoo volkomen aan bij de bestaande indeeling der sectie in twee groepen, welke bij ons bovendien nog het groote voordeel heeft, dat de naam van „groep" onder alle omstandigheden behouden blijft; in den regel zal onze groep, bij eene formatie van 150 man, zoowel bij oefeningen en andere gewapende diensten in het garnizoen als te velde, niet sterker dan 12 of 14 man zijn, terwijl de sterkte zich zal bewegen tusschen 8 man als minimum en 16 als maximum. Elke groep nu moet haar eigen commandant hebben en dit moet zoowel te velde als in het garnizoen dezelfde persoon zijner zijn dus minstens 8 groepscommandanten per compagnie noodig. (1) Eene organisatie als de hier bedoelde van twéé luitenants en één adjudaut- onderofficier per compagnie bestaat reeds sedert lang in Frankrijk; bij mobilisatie wordt het officierskader vermeerderd met een „officier auxiliaire". Ook onze berg- batterijen hebben eene formatie van 2 luitenants en een adjudant-onderofficier, terwijl de veldbatterijen 4 luitenants hebben. In het verslag der staatscommissie, ingesteld bjj Koninklijk besluit van 10 Juni 1888 No. 26 tot voorbereiding der wettelijke regeling van den militairen dienstplicht in Nederland, wordt eene formatie voorgesteld van 1 kapitein, 2 luitenants en een adjudant-onderofficier op voet van vrede en 1 kapitein en 4 luitenants op voet van oorlog, terwijl in het geheel bij de infanterie wordt noo dig goacht eene vermeerdering van 69 hoofdofficieren en 67 kapiteins tegen eene vermindering van 15 luitenants; worden de door de commissie gedane voorstellen aangenomen, dan zal daarmede o. m. het belangrijke voordcel verkregen zijn dat aan den tegenwoordigen onhoudbaren toestand ten opzichte van de bevordorings- kansen voorgoed een einde is gemaakt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 350