389
zij innerlijke voorbehoudingen hebben. Kan de Muzelman den onge-
loovige benadeelen, dan mag hij alle listen te baat nemen en alle
valschheid in het werk stellen. Het doel schijnt bij hen de middelen
te heiligen. Door dit verfoeilijk grondbeginsel is verraad geene zonde
en meer dan eens hebben onze troepen daardoor de grootste gruwel
daden moeten ondervinden. Wanneer zij ons hierdoor slechts afbreuk
kunnen doen, ontzien zij zich zelfs niet om hun adat te schenden en
staan achter bij vele onbeschaafde volkeren, bij wie gastvrijheid
heilig is.
Zoo pleegdeu o. a. de hoofdendie den luitenant-kolonel De
Brauw in 1851 gedurende zijn tocht tegen Ampat Lawang in
Palembang vergezelden, verraad, toen onze troepen in de balei van
de doessoen Goenoeng Maraksa vertoefden. Hun adat bepaalde echter
zoo gestreng mogelijk om vreemdelingen, die als gasten in de balei
zouden ontvangen worden, geen overlast aan te doen.
II.
Bewapening
De Inlandsche vijand trekt in zijne gewone kleeding en zoo een
voudig mogelijk te velde. Van eene uniform, een of ander onder-
scheidingsteeken, weten zij niets. Alleen gedurende den Padrie-oorlog
droegen de aanhangers der Padrie-secte lange witte kleeden en tul
banden en deze kleeding was ook oorzaak, dat zij er flink en forsch
uitzagen, niettegenstaande het gewone Maleiers waren.
Hunne hoofden daarentegen houden er van, zoolang zij dit ten
minste kunnen doen, prachtig gekleed, met vele sieraden omhangen,
van de meest uitgezochte wapens voorzien, ten strijde te trekken.
Ten teeken hunner waardigheid worden zij door eenige personen
gevolgd, waarvan de eene een gouden pajong draagt, een tweede de
onmisbare sirihdoos, ook van goud, en andere voorwerpen. De
priesters, evenals zij, die, als voorvechters strijdende, zich aan den
dood hebben gewijd, zijn gekleed in lange, tot aan de voeten afhangen
de kleeden, waardoor zij een indrukwekkend voorkomen verkrijgen,
nog verhoogd door hun vastberaden, ernstig gezicht, waarop een
onwrikbaar besluit, ware doodsverachting, te lezen staat.