398
In den kraton te Atjeh vond men een dertigtal groote en kleine
stukkenwaaronder enkele merkwaardig door de verbazende afme
tingen en zonderlinge constructie. Men zag er veldstukken, vier-
ponders uit den tijd van Napoleon I, oude Turksche kanonnen uit
den tijd, toen sultan Mahmoed den Atjehers werklieden had ge
zonden om hen in het geschutgieten te onderwijzen; stukken van
6 M. lengte en 16 a 20 cM. middellijn.
Een zonderling kanon werd gevondenbestaande uit een ijzeren
cylinderwaaromheen ijzeren staven zatenvastgehouden door een
bronzen mantelzeer fraai bewerkt en van prachtig metaal.
Een ander bronzen kanon was zeer merkwaardig door zijn bijzon
deren vormdie van hooge oudheid getuigde. Het had acht ooren
en zijne druif, in den vorm van een tulband, was met lofwerk en
inscriptiën versierd.
De Chineezen bezitten tjonto's, eene soort van grof geschutbestaan
de uit eene buis van geslagen of gegoten koper of ijzer van 11/2 a
2 M. lengte, van achteren gesloten door een kulas, lang 1 a 2 cM.
Het zundgat is zeer groot, de monding trechtervormig. Het stuk
rust op een voetstuk, dat in den grond wordt vastgezet en waarop
het op en neder kan draaienom gericht te worden.
Wanneer de tjonto in het open veld wordt gebruiktneemt oen
man haar op den schouder en dient tot affuit, terwijl een ander het
stuk richt en door middel van eene lont afsteekt. De lading bestaat
uit eigengemaakt buskruit van slechte hoedanigheid en welker hoe
veelheid op de gis wordt bepaald.
De projectielen zijn stukken staafijzer van verschillende zwaarte.
De lading wordt aangezet door het stuk een paar maal met den kulas
op den grond te stooten.
De Inlanders bezitten geene richtmiddelenkernring, opzet, enz.
zijn hun geheel onbekend. Zij richten maar op het oog en meestal
wordt het stuk afgeschoten in de directie, waarin het opge
steld is.
Evenmin hebben zij affuiten, enkele uitgezonderd, die weinig bruik
baar zijn eu uit een lomp en gebrekkig namaaksel van onze rolpaarden
of scheepsaffuiten bestaan. Deze zijn daarenboven zoo oud en wrak,
dat het gevaar voor de bedieningsmanschappen niet gering is.