422 op den hoofdtroep, een hevig vuur uit geweren, lilla's en donder bussen, waardoor de oppasser van den adsistent-resident doodelijk getroffen werd. Toen onze geweerschoten en mortierworpen on machtig bleken om den vijand te verdrijven, droeg Lammerde den kapitein J. G. G. H. Strengnaerts op, het riviertje te doorwaden en de hoogte stormenderhand te bezetten. Deze officier, gevolgd door de luitenants H. W. C. van Stuwe en A. D. Mac Gillavry en eenige manschappen, slaagde volkomen in de uitvoering van deze opdracht; zoodra hij en de zijnen de hoogte bereikten, namen de muiters overhaast de vlucht, met achterlating van een doode, die in de doesoen Bandar Agoeng, waarheen de marsch thans voortgezet werd, herkend werd als tot de marga Pagar Goenoeng te behooren. In den namiddag kwam de colonne zonder verdere ontmoetingen te Lab at. De ondervinding, bij haren tocht opgedaan, leidde het bestuur tot het besluit dat, al waren de uitspattingen der grens bewoners soms van dien aard dat naar de wapens moest worden gegrepen ter bestraffing, het toch ook steeds bleek „dat het gros der bevolking aan die woelingen geen deel had en integendeel gaarne van den overlast der woelzieken bevrijd was." Yoorloopig waren deze laatsten nu weder buiten machte om zich te doen gelden, doch volkomen rustig bleef het slechts kort. In Februari stelden zij pogingen in het werk, aanhang in het district Kikim te verwerven en beroofden zij een paar handelsprauwen. In April beschoten zij een transport militaire goederen op eenige palen afstand van Lahat, doch werden zij door het geleide (5 pradjoerits) verdreven. Eerst in September traden zij weder stouter op. Toen vernam men, dat hunne sterkte tot 600 Goemai-ers, met 150 geweren, was aangegroeid en dat zij het plan hadden, zich te Loeboe Se- pang te vestigen en zoo daar als op den van Lahat naar Kikim leidenden weg versterkingen aan te leggen. Den 9™ September werden de schildwachten van het kampement te Lahat beschoten en zag men aan de overzijde der rivier wachtvuren branden, Nader werd nog vernomen dat de muiters een aanval hadden ondernomen op de doesoen Djati, maar hier door de bevolking waren afgeslagen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 428