426 door eene compagnie van het 12e bataljon, die, met het oog op de expeditie tegen Djambi (1) in September 1858, nog in de afdeeling Ra was was gestationneerd, eene colonne van 600 man kon mobili- seeren, welke bij eene goede en doelmatige aanwending alleszins voldoende wezen zou om de geleden nederlaag te herstellen en de rust te verzekeren. Bij missive van 7 November 1858 N°. 1 gaf hij den luitenant- kolonel Lammerée eeuige wenken. Het komt ons niet overbodig voor, deze hier mede te deelen voor zoover zij, naar onze bescheiden meening, nog voor de toekomst nut kunnen hebben. Na te hebben medegedeeld dat hij de nederlaag onzer wapenen voor Djati met leedwezen had vernomen, „meer echter om de vruchtelooze offers die ons dat heeft gekost dan om de gevolgen op onzen politieken toestand in de binnenlanden van Pal em bang", schreef de generaal o. a. „Ik wensch U in de gelegenheid te stellen om de ondergane nederlaag te wreken, maar het moet zijn met de middelen die in Uw commandement aanwezig en naar mijne overtuiging ook voor het doel toereikend zijn. De zedelijke indruk, dien op de wederspannige bevolking een gelukkig retour offensif hebben zal, indien hij onder nomen wordt zonder dat versterking van Java wordt aangevoerd, zal oneindig grooter zijn dan indien zij den verkeerden, waan harer kracht kan verspreiden en doen gelooven dat zij onze aanwezige strijdkrachten ontoereikend heeft gemaakt en het bestuur van Palem- bang tot het vragen van versterking van Java heeft genoodzaakt. Ik vertrouw dat U dit zal beamen en tevens ook, dat het spoediger en gemakkelijker is eene macht van 500 man te vereenigen uit de troepen in Uw commandement, dan eene zoodanige betrekkelijk aan zienlijke macht van Java te zenden. En in de bestaande omstandig heden is het niet de grootheid der militaire macht, maar de spoedige vereeniging en het tijdige der aanwending welke de hoofdzaak uitmaakt. „Ik vermoed dan ook, dat U niet nalatig zult zijn gebleven om alle beschikbare troepen tot U te trekken en Uwe verdedigende stelling te Lahat reeds zult hebben verlaten om tot eene werkzame voor de handhaving van het Nederlandsche gezag in de oproerige (1) Beschreven in den Militairen Spectator van 1860.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 432