433
colonne van 1 officier en 75 man opnieuw uit. Zijne opdracht
luidde: zich op marsch te begeven naar La hat, daar een gids en
10 pradjoerits op te nemen, de Lematang over te steken, zich
naar de Langkoepi-rivier te richten en daar de tot Goemai
Lembak behoorende doesoens te bezoeken, waar hij naar omstandig
heden zou handelen.
Den 22en Januari, des ochtends ten 3 ure, aanvaardde Schultze
met zijne colonne, waarbij nog gevoegd waren een mortier met be
diening en munitie benevens een officier van gezondheid, den marsch
van Lahat naar Padang Langkoeas, welke plaats, langs een
moeielijk te begaan karbouwenpad, tegen 7 uur v. m. bereikt werd.
Zij was door de bewoners, die met de muiters gemeene zaak maakten,
verlaten; men vond er eenige schuren, waarin omstreeks 50 pikols
padi waren geborgen. Die schuren werden bewaakt door eenige ge-
wapenden, die op de nadering der colonne hun geweer afschoten en
daarop in allerijl de vlucht namen. De doesoen werd onderzocht en
daarna met de padischuren aan de vlammen opgeofferd.
Men marcheerde daarop naar Moeara Bambang, waar men
tegen 10 uur v. m. aankwam. Ook deze doesoen was niet bewoond
en werd op dezelfde wijze als Padang Langkoeas flauw ver
dedigd. Hier scheen de groote stapelplaats te zijn van den leeftocht der
bezetting van Djati; meer dan duizend pikols padi werden er aan
getroffen. Schultze bestemde dit dorp tot nachtverblijf der zijnen,
en liet er ter bewaking 25 man achter; met de rest der colonne
rukte hij onmiddellijk voort naar de versterkte doesoen Ban to enan,
waar de muiters wel eenigen tegenstand boden, maar weldra de vlucht
namen, ofschoon de plaats door weinigen krachtig verdedigd had
kunnen worden, daar zij geheel met wallen en dichte bamboe-doeri
omgeven en bovendien van een palissadeering voorzien was.
De gebouwen en een „nog al belangrijke'' voorraad padi werden
verbrand, en men keerde daarop naar Moeara Bambang terug.
Hier werd de nacht doorgebracht. Den volgenden ochtend werd
de plaats met hare magazijnen aan de vlammen opgeofferd en richtte
de colonne zich daarna naar de versterkte doesoen Men an g Pa
dang, die, aan den loodrechten wand der Langkoepi grenzende,
met bamboe-doeri, een diepe steile gracht, wallen en palissadeering