38 Wanneer men aanneemt dat de fabricage met den meesten ijver zal worden voortgezet, dan zullen toch, ook in verband met de be schikbare geldmiddelen, in het eerste jaar zeker niet meer dan 100,000 geweren kunnen worden aangemaakt volgens sommige mededee- lingen, in het Lagerhuis bij de behandeling der oorlogsbegrooting gedaan, zou op niet meer dan 70,000 a 80,000 geweren mogen ge rekend worden welk getal in het daaropvolgende jaar wellicht tot 150,000 of 200,000 zal stijgen. Naar dien maatstaf te oordeelen zal dus eerst over een drietal jaren sprake kunnen zijn van het verstrekken der nieuwe repeteergeweren aan de Europeesche en Inlandsche troepen van het Engelsch-Indisch leger. Naar aanleiding van een en ander wensch ik thans nog eenige oogenblikken de aandacht te vragen voor de bewapening der infanterie van het Nederlandsch-Indisch leger en eenige beschouwingen te wijden aan de vraag of wijziging of vernieuwing dier bewapening noodig of wenschelijk moet geacht worde en welke weg daartoe c. q. be hoort te worden ingeslagen. Reeds in mijn opstel over „het nieuwe Duitsche rijksgeweer M. 71/84" voorkomende in N° 6 van dit tijdschrift, jaargang 1887, teekende ik omtrent die vraag als mijn gevoelen het volgende aan: het gebruik van gecomprimeerd zwart kruit is de baan voor den afstand van 457 M. geheel bestrijkend en is het vizier ingericht voor een maximum afstand van 2560 Meters. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om openlijk hulde te brengen aan de com missie welke met het onderzoek naar een nieuw geweer is belast geweest en die taak met veel volharding, grooten ijver en bekwaamheid heeft ten einde gebracht. Zij heeft haren arbeid volvoerd zonder de belangen der uitvinders te krenken en heeft een geweer ontworpen dat aan alle verwachtingen beantwo ordt en de meest bevredi gende uitkomsten belooft. „Dat ook voor onze infanterie een goed, maar vooral een niet te zwaar repeteergeweer „voordeelen zou hebben, ligt voor de hand; men denke slechts aan het belangrijko „materieele en moreele voordeel, dat in die bewapening bij vele in den kleinen oorlog „voorkomende verrichtingen zou gelegen zijn, b. v. bij een overvalling'; maar overigens „bestaan voor ons niet die overwegende redenen, welke evenals in Europa tot eeno „spoedige .beslissing dringen. Immers het Iaat zicli niet wel aanzien, dat wij hierin »de f' jaren te doen zullen krijgen met een tegenpartij, met repeteergeweren „bewah aid, hetgeen zal worden toegegeven wanneer men overweegt, dat zdfs op dit „oogenblik nog een zeer groot gedeelte van de Inlandsche korpsen van het Engelsch-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 44