454 dat men zich verbaasd afvraagt, waar dat alles eindigen moet en met zekerheid kan zeggen, dat daarmede veel meer gegeven wordt dan met de eenvoudige behoeften van den Inlander overeen te brengen is. En nu moge men zeggen dat dit de waarde van den troep ten goede komt, dat de groote zorg voor ruim en luchtig logies, geregelde en goede voeding, voor het geregeld nakomen van de hygiënische voor schriften, ordelijk en regelmatig beheer, het verschaffeu van goede en ruime gelegenheid tot handhaven van orde en tucht en het uitoe fenen van toezicht altegader de militaire bruikbaarheid van den troep verhoogen, zeker is het dat volgens ooggetuigen, die afdoende getoond hebben geen slechte opmerkers geweest te zijn, in dit opzicht het grootste gedeelte van de Inlandsche korpsen van het Engelsch-In- disch leger geenszins bij onze Inlandsche compagnieën achterstaan; integendeel, dat de krijgstucht, houding en het uiterlijk voorkomen te velde goed zijn, dat de marschvaardigheid, de houding in het gevecht en de waakzaamheid op post als anderszins niet te wen- schen overlaten, zoodat men hieruit veilig de gevolgtrekking mag ma ken dat ook in dit opzicht verschillende wegen tot hetzelfde of een gelijk resultaat leiden en het zeer de vraag is, of onze organisatie, ten aanzien van de Inlandsche troependeelen, niet leidt tot eischen, niet geëvenredigd aan het doel en langs anderen minder kostbaren weg evengoed te bereiken. Dat die vraag niet geheel zonder be- teekenis en integendeel een ernstige overweging ten volle waard is, moge o. m. daaruit blijken, dat het niemand minder dan de luite nant-generaal J. van Swieten geweest is een man, wiens bevoegd heid in deze aangelegenheid wel niemand zal betwijfelen en die ruimschoots de gelegenheid gehad heeft vergelijkingen te maken tusschen vroegere en latere toestandeu die in zijn werk „De waarheid onzer vestiging in Atjeh" er de aandacht op vestigt dat het hem in 1844 en 45 te velde gebleken was dat de compa gnieën, welke geen menage hadden, beter gevoed werden dan andere en dat in dien tijd niemand zich bemoeide met de bereiding der vivres en hun belemmerenden nasleepdesniettemin, zoo wordt door hem medegedeeld, at, rustte en vocht de voor zich zelf zor gende soldaat goed en de colonnes waren zeer mobiel, want de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 460