506 „dragen, en het meesterschap in het veld de ziel van de zaak is". De commissie van 1764 was van oordeel: „is het, dat men sig ge- „noodsaakt vindt ergens eene vastigheid te houden, dan is het kleinste „bestek het beste, doordien de bezetting van veele en groote „vestingen 's Comps. magt te veel smaldeelt en ontzenuwt." Op deze idee komt diezelfde commissie later nog eens terug, als zij spreekt over den toestand van leger en vloot in 1764 en zegt dan: „de „militie en zeevaart aangaande moet men sorgen dat daaraan alleen „nooit gebrek is en dat die weinig gagie winnende menschen niet „door al te zware diensten, onredelyke behandeling, knevelaryen, enz. „worden geplaagd en naar mate van hunDe sobere tractementen „voedsame kost en de noodige kleeding bekomen, mitsgaders, wanneer „ze ziek worden, wel opgepast en van goede medicynen voorsien „worden, (1) in stede men thans met waarheid zeggen mag, dat de „meesten, mits gebrek aan goed voedsel, noodig deksel, sware diensten „en verwaarloosing in de wagten en hospitalen sterven, egter behoeft „men hen niet, gelyk men zegt, agter de muren te laten grys worden „want, wanneer men de vestingen sooveel mogelijk intrekt en verkleint, „dan kan men de meerdere magt, indien niet in het veld, ten minste em- „ployeren om de schepen en kruysvaartuygen naar vereisch te bemannen". Waar eene commissie aldus tegen de Heeren XVIInen durfde spreken, zal het zeker overbodig mogen heeten nog nader te willen bewijzen, dat de toestand van het Indische leger in het midden van de 18e eeuw treurig was (2). (1) Yon Ilohendorff schreef den llen April 1754 aan de regeering: „de vryheyd gebruikende tot Uw hoog Edelheedens terug te senden de radix china, met 't schip de Appelboom al hier aengebragt, om de wille van derselver bedurventheyd, verzoekende diorhalven zeer onderdaniglyk, dat in dier steede met andere mogen geriefd werden en door Uw hoog Edelheedens ordre ons door die den afscheep incumbeerd in 't generaal wat beetere soort en meerdere medicamenten in plaats van ledige potten en flesschen, so als nu met opgemelden bodem volgens de hier bezyden leggende catalogus van express gecommitteerden? tot derselver visitatie mogen werden toegeschikt". (2) Wij achten het niet overbodig op te merken dat de Heeren XVIInen volkomen op de hoogte waren van den toestand, waarin het Ind. leger verkeerde. Reeds in 1741 had de geeligeerde Gr. G. Yan Imhoff in zijn Consideratiën er op gewezen, dat als „er een poinct in den dienst van de Qomp. (was), dat aan een gevaarlyk verval „laboreerd, zoo is 't dat van de defensie haarer plaatze". Deze consideratiën zijn als bijlage door Du Bois opgenomen in zijn: „Yies des Gouverneurs-Généraux etc".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 512