- 524
resident der Noord- en Oostkust van Atjeh richtte tevens, in overleg
met den militairen commandant, den lsten Mei aan den Gouverneur
van Atjeh en Onderhoorigheden het verzoek, eene macht van 2
compagnieën infanterie en 1 sectie artillerie te zenden tot verdrijving
van den vijand.
Naar aanleiding van dit verzoek gaf de Civiele en Militaire Gou
verneur, de generaal-majoor H. K. F. van Teijn, den luitenant-kolo
nel H. J. L. de Bank Langenhorst, commandant van het 3e bataljon
infanterie, de opdracht om zich op den 4en Mei naar Edi in te
schepen, aan het hoofd eener colonne, samengesteld als volgt
de 2e en 4e compagnie van het 3e bataljon infanterie,
eene onbéspannen sectie bergartillerie,
een detachement genietroepen, sterk 1 officier en 20 man,
een officier van gezondheid met eenig hospitaalpersoneel,
133 dwangarbeiders.
De infanterie zoude worden voorzien van 70 patronen per man
benevens 20 patronen per man als reserve-munitie, de artillerie van
eene volledige munitie-uitrusting. De verpleging zoude geschieden
volgens de bestaande schaftorders, waarbij jenever kon verstrekt
worden volgens tarief 16.
De opdracht luidde
„Den vijand uit zijne, stellingen in den omtrek van onze ver
sterking te Edi met het grootst mogelijke verlies te verdrijven en
„hem daarna, in overeenstemming met bij den waarnemenden assis
tent-resident ter Noord- en Oostkust van Atjeh, den controleur van
„Assen, te verkrijgen inlichtingen, zoover mogelijk te vervolgen en
„afbreuk te doen. Het doorloopen terrein daarbij zoo nauwkeurig
„mogelijk in kaart te brengen, waartoe eenig opnemerspersoneel wordt
„medegegeven, dat nog nader zal worden aangevuld."
De troepen werden, na van Kota Radja per stoomtram naar Oleh-
leh te zijn overgevoerd, als volgt ingescheept:
1 peloton der 4e compagnie en de dwangarbeiders aan boord van
de Gouverneur-Generaal van Lansberge van de Ned.-Ind. Stoomvaart-
Maatschappij
de 2e compagnie aan boord van den Gouvernementsstoomer Al
batros