551
„pende koelie'a, maar met de voorbeelden die zij dagelijks voor oogen
„krijgen, kunnen zij tot soldaten gevormd worden.
„De chef der expeditie gelast een onderzoek in te stellen en hen
„die zich lafhartig gedroegen voor den krijgsraad te velde te brengen
„hij vestigt de aandacht van alle commaudeerende officieren op het
„gebeurde en gelast, dat bij eiken dienst tegen den vijand nimmer
„meer dan een derde aan onbedreven manschappen mag gevoegd
worden. De omstandigheden noodzaakten evenwel dikwijls van dien
„last af te wijken en in enkele volgende ontmoetingen, waaraan de
„jonge soldaten in groote verhouding deel namen, was hun gedrag steeds
„weifelend, lafhartig. Werd bij die gelegenheid de zege bevochten,
„men had die te danken aan het waardige, kalme, boven alle lof
„verheven gedrag der oude Inlandsche soldaten, aan den leeuwenmoed
„der Europeanen en officieren, die vergoedde, 't geen den jongeren
„makkers ontbrak." (1)
Inderdaad wordt met deze opmerking de vinger op de wonde
plek gelegd; men had, evenals later en o. a. ook te Atjeh herhaaldelijk
is geschied, de om verschillende redenen niet geheel te vermijden
fout begaan om joDge, pas afgerichte Inlandsche soldaten te velde
te zenden. Wanneer men rekening houdt met de physiek veelal
onvoldoende ontwikkeling van onze Inlandsche recruten en met hun in
tellectueel en moreel gehalte, dan is het voor iedereen met eenige onder
vinding duidelijk, dat al zijn zij z. g. n. afgericht (waarvoor ongeveer een
tijd van 7 maanden noodig is) zij nog volstrekt niet geschikt te ach
ten zijn om te velde tegenover den vijand gesteld te worden daar
voor is een dienst van eenige jaren in de gelederen een bepaald
vereischte. Yolgens sommigen is een Inlandsch soldaat eerst goed
na het eindigen van zijn eerste verband en voor die opvatting is veel
te zeggenzouder nu zoover te willen gaan, kan toch zeker wel ge
zegd worden, dat men hem niet te velde moet zenden dan na een
diensttijd van minstens drie jaren.
Yoor zoover de geschiedenis van den Atjeh-oorlog door de naar
officieele bronnen bewerkte beschrijving van E. B. Kielstra mag
geacht worden voldoende bekend te zijn, vindt men bij de lste ex
peditie gewag gemaakt van een compagnie Madureesche barisan, die
(1) De Bandjermasinache Krijg, van 1859—1863, door "W. A. van Kees.