552 hoewel door een Inlandsche compagnie van het 12de bataljon den 16dea April 1873 in den storm op de vijandelijke stelling voorgegaan, on mogelijk door de officieren vooruit te krijgen was en later den 258ten Juli 1878 bij de verovering van Senelop van twee compagnieën der toenmalige tweede colonne, waarvan de manschappen meest Fran- schen en Belgen na het mislukken van een storm niet tot een tweeden aanval te bewegen waren. Dergelijke voorvallen vindt men ten opzichte van Inlandsche soldaten niet opgeteekend, slechts wordt ten hunnen opzichte op een enkele plaats van weifeling en van mismoedig heid gesproken. Daardoor wordt nu wel niet bewezen, dat dergelijke voorvallen bij Inlanders in het geheel niet zijn voorgekomen, maar, heeft hier de geschiedschrijver slechts eenigszins de onpartijdigheid betracht, dan is hiermede toch zeker aangetoond, dat zij niet van dien aard zijn geweest om daarop de aandacht te vestigen en dat de houding van de Inlanders over het algemeen genomen goed is geweest. Uit de medeeling van enkele merkwaardige gebeurtenissen moge bovendien blijken dat velen hunner in moeielijke omstandigheden heb ben uitgeblonken door moed en doodsverachting en ook door beleid. Onder hen, die den 14den April 1873 bij de verovering van de missigit den dapperen kapitein Huijer, van den 2.5. M. hoogen muur naar beneden onder de Atjehers springende, volgen, behooren be halve eenige Europeanen ook de Inlandsche hoornblazer Proijodjoijo, de infanterist l8te klasse Pa Sarinna en de fuseliers Todikromo en Anta, allen van het 9de bataljon, terwijl de luitenant Kroesen meteen tiental Inlandsche fuseliers ongedekt schrijlings op den muur zittende den vijand van daar met hun vuur bestoken; die sprong van 2.5 M. hoogte, met den vijand voor zich en op ongeschoeide voeten, mag zeker wel een stout stuk genoemd worden. Bij de bestorming van de missigit den 88ten Januari 1874 verloren de beide Inlandsche compagniëen van het linker half 14dc bataljon meer dan de helft hunner offiieren en leden een verlies van meer dan 30°/0, desniettemin drongen zij tegen een hevig vijandelijk vuur in gestadig vooruit en namen tot het laatste oogenblik aan het gevecht deel. Den 18den Juni 1876 marcheerde een transport van één sergeant en 15 gewapenden benevens 10 ongewapenden van Oleh Karang naar Kota Radja; het geheel marcheerde vrij zorgeloos en een gedeelte,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 558