559 over de Indische Infanterie, beweert dat men van eene Inlandsche compagnie, mits zij goed geoefend en geleid (geenoadreerd) is, te velde meer en betere diensten heeft dan van eene compagnie uit Europeanen samengesteld en dat men, wanneer de Inlandsche com pagnieën werkelijk goed georganiseerd zijn, wellicht in't geheel geene afzonderlijke Europeesche compagniëen noodig heeft. Men zal zeker wel doen door rekening te houden met het oordeel van een man van ervaring en studië als de kolonel Coblijn, maar het komt mij toch voor dat hij zoowel ten opzichte van de Inland sche bevolking op Java als van onze Inlandsche soldaten, blijken geeft van een niet wel met de geschiedenis en den toestand overeen te brengen optimisme. Met ten onrechte is dan ook van verschillende zijden tegen zijne ter zake uitgesproken meeningen ernstig protest aangeteekend. Nimmer mag naar mijne opvatting uit het oog wor den verloren, dat de Inlandsche soldaten in ons leger vertegenwoor digers zijn en blijven van het overheerschte ras en dus nimmer met lijf en ziel kunnen verknocht zijn aan de zaak, welke zij in onze gelederen dienen; de machtige drijfveer der vaderlandsliefde, en van het nationaliteitsgevoel, om van de liefde voor den vorst niet eens te spreken, bestaat bij hen niet. Daarbij komt dat zij Moha- medanen zijn en dus een godsdienst belijden, al is dat dan ook alleen maar voor den vorm en zonder wezenlijke kennis daarvan, die in geest en strekking vijandig gekant is tegen het Christendom en die, de geschiedenis heeft het afdoende aangetoond, de overigens fleg matieke, eenvoudige Javanen brengen kan tot fanatisme, dien mach tigen factor bij alle belijders van den Islam. Eindelijk is het naar het mij voorkomt aan geen twijfel onderhevig, en ik durf beweren dat de overgroote meerderheid dit wel met mij eens zal zijn, dat de Europeaan in het leger, zoolang hij althans volledig geschikt blijft voor den velddienst, physiek en moreel hooger staat dan de Inlander en dus in het algemeen boven dezen de voorkeur verdient. Om die reden is het dan ook niet juist te achten, dat men van eene Inland sche compagnie te velde meer en betere diensten heeft, dan van eene compagnie uit Europeanen samengesteld, integendeel. Wanneer uit alle hier medegedeelde voorvallen, in verband met de daaraan vastgeknoopte beschouwingen en opmerkingen, ook van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 565