ONZE 1NLANDSCHE YIJAND.
III.
Versterkingskunst.
Het geaccidenteerde terrein is de trouwe bondgenoot van den
Inlandschen vijand en hij weet op uitmuntende wijze van de natuur
lijke gesteldheid partij te trekken tot het opwerpen van versterkingen
en het aanbrengen van hindernissen en beletselen, om zoodoende den
voortgang onzer troepen te bemoeielijken, ja onmogelijk te maken.
De voornaamste hindernissen en beletselen zijn wolfskuilen, ran-
djoe's, bamboe doerie, enz.
Randjoe's zijn voetangels van bamboe, gewoonlijk 2 dM. lang;
zij zijn aan beide einden scherp aangepunt en worden met eene dezer
punten halverwege in den grond gestoken, terwijl de andere punt
loodrecht, of eenigszins naar de zijde van waar de vijand verwacht
wordt overhellende, uitsteekt. Somwijlen, maar zeldzaam, zijn de
punten gebrand.
In hooge alang-alang of struiken dienen randjoe's ter lengte van
ongeveer 1 M. (buikrandjoe's). Eene andere soort randjoe's bestaat
uit vijf smalle reepjes van bamboe, die op zoodanige wijze ineenge
vlochten zijn, dat zij, hoe ook op den grond geworpen, altijd drie
scherpe punten naar boven keeren. Zij worden gebezigd bij een
aftocht tot belemmering van den achtervolgenden vijand. Sommige
volken maken randjoe's uit het harige gedeelte van den arenboom,
welke zeer vurige en pijnlijke wonden veroorzaken.
De Javanen noemen deze voetangels „borang".
De randjoe's worden geplant in het voorterrein, in de grachten,
op de buitentaluds der wallen en op de verschillende toegangen. Zij
komen ook veel voor in vereeniging met wolfskuilen.