596 Voorziening in de behoefte aan militairen beneden den rang van officier. De verliezen aan Europeanen en Afrikanen, Amboineezen en In landers bedroegen in 1888 resp. 1849, 136 en 2419, totaal 4404, waartegenover eene aanwinst stond van resp. 2251, 240 en 2828 totaal 5319. In Nederland werden nagenoeg evenveel militairen geworven als in 1887 nl. 1856 tegen 1839. Er waren echter belangrijk meer vreem delingen onder, nl. 34 °/0 tegen 21 °/0 in 1887. De werving van Javanen voldeed ruimschoots aan de behoefte, zoo zelfs dat zij in den loop van 1888 in de tweede militaire afdeeling van Java (behalve te Salatiga, Klatten en Kedong Kebo) tijdelijk moest gesloten worden. In de opvoering tot de gewenschte hoogte van het Amboineesche element slaagde men nog slechts ten deele. Wat de overige inlandsche elementen betreft bestond vooruitgang in de werving van Soendaneezen, Madureezen en voor zooveel Timoreezen of Rottineezen betreft ook van Maleiers, doch de dienstneming van Boegineezen liet te wenschen over, ondanks de in Juni 1888 voor alle inlanders (niet-Amboineezen) tot stand gekomen verhooging der engagementspremie met 50 pet. en ondanks de toen verleende mach tiging (die tevens gold voor Madureezen, Niassers en Timoreezen of Rottineezen) om bij beurten twee militairen van bedoelden landaard, desnoods ook ongegradueerden, met verlof naar de plaatsen hunner herkomst te zenden, om daar in het belang der werving van land- genooten werkzaam te zijn, Niet minder bevredigend dan in 1887 was het in 1888 met de reëngagementen gesteld, waarop niet zonder invloed zullen zijn ge bleven de twee in 't vorig verslag besproken maatregelen, namelijk de vermeerdering van de zoogenaamde verhoogde soldij welke ten deel valt aan de militairen van alle landaarden die langer dan zes jaren in de gelederen blijven, en de toekenning van gratificatiën aan gereëngageerde Europeanen bij het verlaten van den dienst. "Van de tot een reëngagement toe te laten militairen waren er niet minder dan 83.2 pet in 1887 en 82.7 pet. in 1888 die eene nieuwe verbintenis aangingen, terwijl die verhouding in de drie voorafgegane jaren ach tereenvolgens slechts had bedragen 71.7, 72.3 en 77.8pct. Alleen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1889 | | pagina 602