607
aanleiding tot zeer onregelmatige uitkomsten op verschillende dagen.
Om deze nadeelen op te heffen heeft men veerende buffers aan
gebracht.
Daartoe wordt de stalen mantel niet aan het staartstuk vastge
schroefd, doch er eenvoudig over heen geschoven, tot een nok in
een gat in de lade past en door eene schroef, welke van onderen
door de lade gaat, wordt vastgezet.
De ruimte tusschen den mantel en den loop wordt aan de mon
ding gedeeltelijk gevuld door een ring, vastgesoldeerd aan den mantel,
waardoor de loop zich gemakkelijk heen en weer kan bewegen.
Op de monding van den loop is een moer geschroefd met uit
stekenden rand.
In de ruimte tusschen dezen rand en den bovengenoemden ring wordt
om den loop van het geweer een spiraalveer geplaatst, die dus bij het
teruggaan van den loop wordt samengedrukt en den terugstoot breekt.
Een tweede buffer wordt geplaatst achter het staartstuk. Do
kruisschroef vervalt, doch wordt vervangen door een T of zwaluw-
staartvormige nok welke pastin de uitholling van een in do lade ingelaten
ijzeren plaat die door eene schroef op zijne plaats wordt gehouden.
In den doorboorden nok bevindt zich een spiraalveer, die dus bij
het zich achterwaarts bewogen van het staartstuk eveneons gespan
nen wordt,
De loop met staartstuk en sluittoestel kan zich dus vrij achterwaarts
bewegen in den stalen mantel en de met dezen stevig verbonden
lade. Alleen moet daartoe de weerstand overwonnen worden van
de in de buffers geplaatste spiraalveeren. Bij het schot wordt daar
door de terugstoot niet dadelijk aan de lade meegedeeld, doch over
gebracht op de spiraalveeren, die elkander ondersteunen in het ver
nietigen van de kracht van den terugstoot.
De buffer aan de monding heeft nog het groote voordeel dat de
trillingen, welke door den loop gaan, hun knooppunt aan de mon
ding hebben, waardoor zij geen invloed kunnen uitoefenen op den
uitvaartshoek.
Ter onwrikbare bevestiging van den stalen mantel aan de lade
verdient het aanbeveling, den eersten door meerdere nokken en
schroeven aan de lade te verbinden.