76
aam, van dien aard, dat ik betwijfel of er zoo veel slechter geschoten
werd, dan bij de Infanterie van andere legers."
Ik geloof, dat dit anders, breeder, beter klinkt. Volgens het bo
venstaande liggen de voorname leemten dan toch in nog iets anders
dan in een stuk beschreven papier. En men schijnt inet het re
glement van 1878 ook vele goede schutters te hebben kunnen
kweeken.
Zal ik dan over het voorgegeven gevolg „de weinige schietvaar
digheid der Infanterie" verder zwijgen, het is niet van belang ont
bloot, daarvan afgescheiden een oogenblik bij „de oorzaak" zelve stil
te staan„het onpractisch, verouderd voorschrift."
De kapitein Rink laat, om deze aanduiding te staven, eenige be
schouwingen volgen, die naar het mij voorkomt, ik slechts op den
voet behoef te volgen om mijn gedragslijn tegenover dit artikeltje
gerechtvaardigd te zien. Ik schrijf dan uit:
„Het voorschrift betreffende de wapenen en de schietoefeningen
bij de Infanterie was reeds verouderd bij zijne geboorte (28 Au
gustus 1878). Bij de samenstelling van dat voorschrift is geen re
kening gehouden met de oorlogsondervindiug, die het Indische leger
van 1873 tot 1878 te Atjeh had opgedaan; de talrijke geschrif
ten over vuuruitwerking der Infanterie, na den Pransch-Duitschen
oorlog en vooral na 1875 uitgekomen, zijn niet geraadpleegd ge
worden, zelfs niet de Duitsche „Schiess-Instruction" van 1877, waar
in reeds uitmuntende beginselen over vuuruitwerking, vuurleiding,
enz. waren neergelegd."
„Onder het hoofd „Maandelijksche oefeningen" vindt men dan ook
in twee bladzijden druks alles vereenigd, wat het voorschrift over
deze meest gewichtige oefeningen der Infanterie weet te zeggen en
dat weinige is nog letterlijk nageschreven uit het „Beknopt overzicht
omtrent de samenstelling, het onderhoud en de aanwending van het
achterlaadgeweer klein kaliber", uitgegeven in 1873!!!"
Wanneer het mij is toegestaan alvorens den kapitein Rink te vol
gen een oogenblik adem te halen, dan zou ik bij die gelegenheid
willen mededeelen dat het deze zinsnede was, die mij te voren vau
eene „apotheose-bedoeling" heeft doen spreken. Men moet erken
nen, het is een zinsnede van stavast. De schrijver heeft blijkbaar