81
tiveerd te hebben, waarom ik het tijdschriftartikel als leidraad voor
beoordeeling onbruikbaar achtte en zie dan hiermede mijn taak
geëindigd.
Geheel kan ik instemmen met de meening dat voor de Infanterie-
officieren het nuttiger is op bijeenkomsten over het schot en het schieten
te spreken dan „eindelooze voordrachten te houden over de verdediging
„van Java".
Ik zal hier aan het slot niet twisten over de vraag of die voordrach
ten, zooals de kapitein Rink te kennen gaf, aan de IIe Afdeeling der
Krijgsschool te huis behooren, dan wel meer eigenaardig op Java.
Ik heb tot mijn leedwezen van deze hooge inrichting van militair
onderwijs weinig meer dan den ingang van haar steegje gezien. Vergis
ik mij niet dan deelt de kapitein Rink met mij in dat gemis.
Indien het dan den eenen leek vergund is een gissing over een
meening van den anderen te wagen, dan geloof ik, dat aan de IIe
Afdeeling der Krijgsschool wellicht de elementen behandeld worden,
waaruit een plan van verdediging zal zijn samengesteld; dan geloof
ik, dat aan die school de velerlei combinatiën worden bekeken, waartoe
het aantal elementen aanleiding geeftmaar een actueel verdedigings
plan hoort bij een inrichting van onderwijs, naar het mij voorkomt,
weinig thuis. Een der voorname elementen is het vuur der Infan
terie; hoewel het niet gebleken is, dat in onze Indische bezittingen
de weinige opgewektheid ten aanzien van deze aangelegenheid het nemen
van „een keerpunt" noodig zou maken, wil ik met den kapitein Rink
hopen en verwachten, dat men daaraan zonder overspanning de recht
matige aandacht zal blijven wijden.
November 1888. v. S.
Dl. II, 1889.
6