89
geweer den vijand eenige verliezen toebracht. Hierdoor, en ook
door zijne uniform, trok hij de aandacht der Niassers, die nu voor
een goed deel hunne schoten op hem richtten. Weldra werd hij
doodelijk getroffen.
Een paniek was hiervan onder de onzen het gevolg; de koelies
sloegen op de vlucht, en het grootste gedeelte der matrozen, die de
versperringen zouden opruimen, weken terug tot aan de achterwacht
de tirailleurlinie zelve begon te wijken. Hare officieren, de 2e luite
nants B. C. F. Hamers en R. F. de Ravallet, hielden haar
staande en deden al wat zij konden om de borstwering te bereiken,
maar tevergeefs; de middelen ontbraken om de beletselen op te
ruimen en vele soldaten werden achtervolgend gekwetst. Men kon
de manschappen niet meer in het vuur brengen. Kapitein DeYos,
meer en meer aan het welslagen der onderneming wanhopende, vroeg
bij herhaling vrijwilligers, die hem bij eene bestorming wilden volgen,
maar slechts twee Europeesche onderofficieren boden zich aan.
En toen het eindelijk bleek dat de vijand ook reeds de flanken
der colonne en de achterwacht begon te bestoken, zag De Yos
zich verplicht, last te geven tot den terugtocht. Deze was niet
zonder bezwaar; de vijand vervolgde de colonne een geruimen tijd,
en door het vluchten der koelies moesten de gewonden, de
mortier, de munitie, enz. door soldaten gedragen worden.
Des namiddags ten een ure was de colonne weder aan het strand
terug. De lijken van 2 gesneuvelde Inlandsche soldaten had men
in 's vijands handen moeten laten; behalve de majoor Schwenk,
die des anderen daags overleed, waren er 5 zwaar- en 12 lichtge
wonden, onder welke laatsten de luitenant ter zee Schuurman en
de luitenants Hamers en De Ravallet.
De wijze, waarop de terugtocht werd uitgevoerd, deed den majoor
Schwenk die, hoe zwaar gewond ook, niet bewusteloos was, van
kapitein De Yos getuigen dat deze zich als een „uitstekend, dap
per officier" had doen kennen.
De troepen gingen onmiddellijk weder naar boord terug; in den
vroegen ochtend van 8 Januari werd het anker gelicht en keerden
zij, over Goenoeng Sitoli, naar hunne standplaatsen weder.
De "V os droeg den radja van Fad or o op, zijne kampongs goed te