91
slaagd is, is alleen te wijten aan den drang der omstandigheden, die
niemand in zijne macht heeft en die door geene menschelijke macht
te leiden zijn wanneer zij van hoogere macht komen"....
De Indische Regeering merkte, bij haar besluit van 24 April 1856
N°. 5, den generaal Yan Swieten op dat hij, volgens art. 7 zijner
instructie (vastgesteld bij besluit ran 6 Maart 1844 Nü. 12), in ver
band met art. 132 van het Regeeringsreglement, in geen geval eene
militaire expeditie had mogen doen plaats hebben tegen de kam
pongs Botohosi en Orahili, zonder voorkennis en goedkeuring
van den Gouverneur-Generaal. Nu evenwel die expeditie had plaats
gehad en mislukt was, werd hij gemachtigd, de te zijner beschikking
staande middelen aan te wenden om de bevolking aldaar, die tot
dadelijk verzet en vijandelijkheden overgeslagen was, weder tot rust,
orde en ondergeschiktheid te brengen.
Wat de vestiging van een militairen post in de L ago en di-baai
betrof, antwoordde de Regeering dat art. 4 van het besluit van
12 April 1854 N°. 1 daartoe geenerlei machtiging inhield; in den
ten deze gegeven last werd evenwel berust, nu de generaal de be
zetting van een vast punt noodig achtte om „van daaruit operatiën
te ondernemen tegen de tot dadelijk verzet en vijandelijkheden over
geslagen bevolking van de kampongs B o t oh o si en Or ahili".
De generaal Yan Swieten had nl. nader, in een brief van
5 Maart 1856 N°. 700, geschreven:
„Het is mijn voornemen, om geene operatiën te deen alvorens
door eene versterking een vast punt op dat gedeelte van het eiland
zal zijn gevestigd, onder wier begunstiging de middelen kunnen
worden voorbereid en verzameld, die blijken zullen noodig te zijn,
indien de meerderheid, welke ons die vestiging verzekert, den
wijderen tegenstand en de kwaadgezindheid van de bevolking niet
zullen beteugelen"„Het vestigen van een vast punt, alvorens
operatiën naar het binnenland te ondernemen, is, naar krijgskundige
regelen en de gezonde redeneering, het zekerst".
„Deze maatregel" aldus schreef de generaal nader dd. 25 April
1856 N°. 1335 „zoude, zonder de ontstane verwikkelingen, eveneens
hebben moeten genomen worden, en had de bemoeienis met de
inwendige aangelegenheden van Zuid-Nias in elk geval moeten voor-